Back

Artikel

Home

Coen Teulings met een pleidooi voor multidisciplinair economieonderwijs

7 aug 2023
Onderwerpen: Jubileumreeks Me Judice

Economische theorieën zijn praktisch relevant, maar het economieonderwijs verzaakt studenten bij te brengen hoe antwoorden te vinden op de institutionele vragen waar ondernemers, politici en beleidsmakers voor staan. Coen Teulings pleit voor multidisciplinair economieonderwijs: economie helpt de samenhang van verschillende disciplines te doorgronden.

Inleiding

Tijdens mijn decennia lange werkervaring op het snijvlak van wetenschap en beleid, onder andere als directeur van het Centraal Planbureau, is mij opgevallen dat wij als economen ons prachtige theorieën eigen maken die ook praktisch relevant zijn. Echter, zodra we ze moeten toepassen op praktische beleidsvragen schiet onze opleiding tekort. We kunnen van alles uitrekenen, maar wat de praktische betekenis daarvan is voor de institutionele keuzes van ondernemers, politici en beleidsmakers kunnen we vaak niet goed uitleggen. Daarom werk ik samen met Martijn Huysmans aan een leerboek voor het bachelor onderwijs dat economen opleidt om deze vragen wél te kunnen beantwoorden. We doen dat, niet door de economische theorie overboord te gooien, maar juist door haar serieus te nemen. Op institutionele vragen kan economische theorie namelijk een goed en relevant antwoord geven. Het huidige economieonderwijs verzaakt echter studenten die antwoorden bij te brengen.

Op sommige praktische beleidsvragen hebben we tegenwoordig al uitstekende antwoorden. De Maatschappelijke Kosten Baten Analyses (MKBA) van investeringsprojecten, bijvoorbeeld de aanleg van een tunnel, geven veelal een goed beeld van de sociale kosten en baten in brede zin. Economen worden steeds beter in het kwantificeren van allerlei schijnbaar moeilijk meetbare effecten. Een prachtig voorbeeld is de MKBA van het CPB naar de Sijtwendetunnel in Voorburg, zie Ossokina en Verweij (2014). Een drukke weg dwars door een woonwijk werd ondergronds verplaatst. De waarde van de verbetering van de leefbaarheid van de wijk werd gekwantificeerd door te kijken naar het effect van de aanleg van de tunnel op de huizenprijzen in de omgeving. Die meerwaarde bleek aanzienlijk. Dit inzicht is vervolgens behulpzaam geweest bij de besluitvorming over andere ondertunnelingsprojecten, zoals in Maastricht, Amstelveen, de Bijlmermeer en het Zuidas-dok.

Vijftien Jaar Me Judice
Deze bijdrage is onderdeel van de jubileumreeks (zomer 2023) in het kader van het vijftienjarige bestaan van Me Judice. De redactie vroeg vijftien vooraanstaande economen: ‘’welk debat moet in de toekomst (meer) worden gevoerd?’’. De reeks vindt u hier terug.
 

Maar bij allerlei andere relevante vragen staan economen met de mond vol tanden. Zo werd me als directeur van het CPB gevraagd of we een onderzoek konden doen naar de kosten van regeldruk. De vragensteller had een suggestie voor de aanpak: meet de tijd die bedrijven kwijt zijn met het invullen van formulieren, dan weet je de kosten. Maar bij deze onderzoeksaanpak ligt het beleidsadvies bij voorbaat vast: hoe minder regels, hoe lager de kosten, en dus: afschaffen die regels. Je doet net of regels geen baten hebben. Maar waarom hebben we al die regels dan ooit ingesteld? Zijn die louter het product van bureaucratische regelzucht? Dat lijkt onwaarschijnlijk. Er moet iemand voordeel bij hebben gehad. Vaak zijn het de betrokken bedrijven zelf die om die regels hebben gevraagd, want “we moeten als bedrijfsleven weten waar we aan toe zijn”. Regels leiden niet alleen tot administratieve kosten, ze helpen ons blijkbaar ook. Welk economisch model helpt ons om dit soort reacties te begrijpen? En hoe verdisconteer je dit dan bij het in beeld brengen van de kosten en baten van regels?

Het tweede voorbeeld waar we in de praktijk met de mond vol tanden staan gaat over de vraag wanneer een bepaalde voorziening uit de collectieve middelen moet worden gefinancierd en wanneer uit gebruikersbijdragen. Waarom financieren wij wegen en de opera uit belastingmiddelen en het elektriciteitsnet uit gebruikersbijdragen? Op basis van de gouden regel dat voor een Pareto efficiënte uitkomst prijzen gelijk moeten zijn aan marginale kosten, moeten de variabele/marginale kosten hoe dan ook aan de gebruiker in rekening worden gebracht. Maar dan blijven de vaste kosten ongedekt. Die zijn bij alle drie genoemde voorzieningen hoog en moeten op de één of andere manier worden opgebracht. Je zou kunnen denken dat we vooral noodzakelijke goederen uit belastingmiddelen betalen. Het voorbeeld van de opera laat zien dat die verklaring niet volstaat: de opera is een luxegoed maar wordt sinds jaar en dag gesubsidieerd.

Het was een tijd mode om alles te willen privatiseren, net zoals het nu mode is om alles onder direct toezicht van de overheid te willen brengen. Economen zouden los van dit soort modegrillen een kader moeten hebben geleerd om over vragen als deze na te denken.

Het laatste voorbeeld is het eigendom en de aansturing van bedrijven als KLM, Schiphol of de NS. Moeten dat private bedrijven zijn (zoals bij KLM) of moeten alle (of de meerderheid?) van de aandelen in handen van de staat zijn? En als de staat dan de eigenaar is, moeten de activiteiten dan worden georganiseerd als een bedrijf (zoals bij Schiphol en de NS) of als een ambtelijke dienst die rechtstreeks verantwoording aflegt aan de minister (zoals bij ProRail kort geleden nog het plan was)? Het was een tijd mode om alles te willen privatiseren, net zoals het nu mode is om alles onder direct toezicht van de overheid te willen brengen. Economen zouden los van dit soort modegrillen een kader moeten hebben geleerd om over vragen als deze na te denken: wanneer een ambtelijk dienst, wanneer een bedrijf met de staat als enige aandeelhouder, wanneer de staat niet als enige - maar wel in meerderheid aandeelhouder, en wanneer volledige privatisering? Welke van deze mogelijkheden leidt in welke omstandigheden tot de “optimale” aansturing? Wat bedoelen we met dat woordje “optimaal”? Optimaal vanuit het perspectief van wie? Wie zit er aan het denkbeeldige stuur? En heeft dat invloed op de uitkomst?

Terwijl de economische wetenschap veel handvatten geeft voor beantwoording van dit soort vragen, staan veel economen met de mond vol tanden. We hebben hen dus blijkbaar niet adequaat opgeleid.

Nieuwe institutionele economie

Om economen de intellectuele bagage te geven om dit soort vragen te kunnen beantwoorden, zal het economieprogramma enerzijds gericht moeten zijn op het begrijpen van instituties en anderzijds vertakkingen moeten hebben naar andere disciplines, met name geschiedenis, recht, psychologie en biologie. Institutionele economie en multidisciplinaire wetenschap: het zijn beide begrippen die wanneer bepleit door een econoom tot verwarring leiden. De meeste economen die daarvoor pleitten doen dit omdat ze economie eigenlijk geen leuk vak vinden. Dit is een onmogelijk vertrekpunt voor goed economieonderwijs: hoe kun je studenten vragen om economie te gaan studeren als je het vak eigenlijk onzinnig vindt?

Voor mij is het precies omgekeerd: ik vind dat economen over instituties moeten doceren en over de relaties tussen economie en andere wetenschappen, juist omdat de klassieke economie die we nu al decennia onderwijzen daar zo ontzettend veel belangwekkends over te vertellen heeft. We hebben die economie echter nauwelijks gebruikt om dit soort vragen te stellen, laat staan te beantwoorden. Dus staan de door ons opgeleide economen op de keeper beschouwd met lege handen.

De vraag hoe het economieonderwijs economen beter opleidt om dit soort vragen te beantwoorden houdt mij al lang bezig, zeker vanaf de jaren ’90. Rond die tijd werd ik, samen met Lans Bovenberg en Harry van Dalen, benaderd door het Ministerie van Financiën om een leidraad te maken voor de beantwoording van dit soort vragen. Wij schreven de Calculus van het Publieke Belang, die we later hebben omgewerkt tot een boek, De Cirkel van Goede Intenties (Teulings e.a. 2005). Mede op basis van dat boek geef ik sinds die tijd jaarlijks een hooggewaardeerde vijfdaagse cursus op de Rijksacademie Financiën in Den Haag voor beleidsambtenaren van diverse ministeries en andere overheidsinstanties. Eerder was ik met dit soort vragen bezig geweest als voorzitter van de commissie die een nieuw economieprogramma voor het middelbaar onderwijs heeft ontworpen, zie het rapport “The Wealth of Education”. Tijdens mijn aanstelling in Cambridge heb ik bovendien een syllabus geschreven over de “Theory of the Firm”, een vak waarin dit soort vragen centraal staan. In de loop der jaren is het programma daardoor steeds verder uitgekristalliseerd, zozeer dat wij er nu een leerboek over schrijven.

Speltheorie, met name het gevangenendilemma en spellen met informatieasymmetrie, bleken een onontbeerlijk hulpmiddel. Markten falen voortdurend en instituties zijn hulpmiddelen om de markten beter te laten functioneren.

De vraag of een activiteit als Schiphol moet worden ingericht als private onderneming, als staatsbedrijf of als ambtelijke dienst, is een kwestie van institutionele vormgeving. In de jaren zeventig van de vorige eeuw werden instituties en economisch theorie beschouwd als elkaars tegenpolen. Volgens de basale economie waren markten efficiënt. Een institutie was een inbreuk op de ongestoorde werking van de markt en kon dus maar beter worden afgeschaft. In 1971 schreven Doeringer en Piore een boek over intern arbeidsmarkten binnen bedrijven. De arbeidsmarkt in de praktijk leek in niets op die uit de leerboeken economie. Het beleidsadvies om de praktijk dan maar aan te passen aan de theorie leidde nooit tot een goed resultaat. Institutionele economie ontwikkelde zich in het onderwijs als alternatief voor de standaard economische theorie. Economische analyse maakte plaats voor een empirische beschrijving van de feitelijk waargenomen instituties. Erkenning van het belang van instituties was winst, het wegvallen van een analysekader was een verlies. De feitelijke beschrijving van instituties hielp nog steeds weinig voor het antwoord op de vraag of Schiphol nu een private onderneming of een staatsbedrijf moest zijn.

Sindsdien heeft de economische theorie die vraag wel serieus genomen. Waarom worden veel activiteiten niet via markten, maar via veel ingewikkeldere instituties op elkaar afgestemd? Dat onderzoek heeft de kloof tussen de institutionele benadering en de standaard economische theorie gedicht. Speltheorie, met name het gevangenendilemma en spellen met informatieasymmetrie, bleken hiervoor een onontbeerlijk hulpmiddel. Markten falen voortdurend en instituties zijn hulpmiddelen om de markten beter te laten functioneren. Eén niveau hoger ontstaat er dan opnieuw zoiets als de eerste hoofdstelling van de welvaartstheorie. Die eerste hoofdstelling voorspelt dat marktwerking leidt tot een Pareto efficiënte uitkomst. De institutionele uitbreiding van die stelling voorspelt dat een samenleving een verzameling instituties kiest die Pareto efficiënt is. Immers, als door een bepaalde institutionele hervorming één groep erop vooruit gaat zonder dat iemand anders erop achteruit gaat, waarom zou de samenleving die hervorming dan achterwege laten?

Instituties en economische geschiedenis

De nieuwe benadering van instituties is in een stroomversnelling geraakt door het werk van Daron Acemoglu en Jim Robinson (2006, 2012), en eerder al van buiten de economische wetenschap door het bekende boek Guns, Germs and Steel van Jared Diamond (1998). Diamond laat zien hoe belangrijk instituties zijn voor de geschiedenis van de mensheid.[1] Zo verklaart de toenmalige institutionele voorsprong van Europa waarom dat werelddeel na 1492 Amerika zo eenvoudig kon veroveren. In 2014 heb ik daarom een stuk geschreven op VoxEU, hoe historische kennis ons kan helpen om beter economieonderwijs te geven.

Zoals gezegd zijn instituties een antwoord op marktfalen. De theorie voorspelt dat samenlevingen bij de evolutie van hun instituties steeds een Pareto efficiënt antwoord zoeken. Pareto efficiëntie zegt echter niets over de verdeling van het maatschappelijke surplus. Neem bijvoorbeeld een absolute monarchie, waarin de vorst zich het leeuwendeel van de belastingopbrengst kan toe-eigenen. Hij zal de belastingtarieven hoog willen houden, omdat hij het grootste deel van de opbrengst krijgt. In een democratie moet de kiezer als ultieme gezagsdrager ook zelf belasting betalen, wat hem een prikkel geeft om de belastingtarieven laag te houden. Bij een andere verdeling past dus vaak een andere institutionele uitkomst. Vanuit een langer termijn perspectief is democratie daarom efficiënter: ofwel omdat lagere belastingtarieven goed zijn voor het functioneren van markten, ofwel omdat een geringere afdracht van belastingopbrengsten aan de vorst meer ruimte overlaat voor de financiering van collectieve goederen. De inperking van de macht van de vorst, zodat niet alleen het gewone volk, maar ook de vorst is onderworpen aan  “the rule of law” (de rechtstaat) door de instelling van een constitutionele monarchie, waren daarom een noodzakelijk voorwaarde voor het ontstaan van het kapitalisme in Noord West Europa rond 1750 en iets later in de Verenigde Staten, zie North, Wallis en Weingast (2009).

De geschiedenis is een levend laboratorium voor hoe menselijke samenlevingen met vallen en opstaan institutionele oplossingen hebben gezocht voor het falen van markten, vaak met een buitengewoon ongelijke verdeling van het surplus als gevolg. Daarom is geschiedenis een cruciaal ingrediënt van een goed economieprogramma, niet als een verzameling wetenswaardigheden over het verleden, maar als manier om een gevoel te krijgen voor de belangrijkste marktfalen en de institutionele antwoorden daarop.

Het grootste marktfalen waarop samenlevingen een antwoord moesten vinden was de dreiging van roof en diefstal. Markten veronderstellen goed gedefinieerd eigendom, zodat eigendommen tegen elkaar geruild kunnen worden. Historisch gezien is dat alles behalve vanzelfsprekend. Als ik mijn met pijn en moeite verkregen oogst naar de markt breng om het tegen iets anders te ruilen, wil ik eerst weten of de anderen die zich op de markt bevinden hetzelfde oogmerk hebben als ik, of dat zij de markt slechts zien als een gelegenheid voor diefstal van de aangeboden waar. Het geweldsmonopolie in handen van een kleine dominante elite (onder aanvoering van de eerder genoemde absolute vorst) was meestal het eerste antwoord op dit probleem. Speltheorie biedt een ideaal aanknopingspunt om dit te analyseren.

Geschiedenis is een cruciaal ingrediënt van een goed economieprogramma, niet als een verzameling wetenswaardigheden over het verleden, maar als manier om een gevoel te krijgen voor de belangrijkste marktfalen en de institutionele antwoorden daarop.

Samen met Bas van Bavel en Bram van Besouw doe ik onderzoek naar het ontstaan van dit geweldsmonopolie. Landbouw is voor het eerst ontstaan in het Midden-Oosten, en daarna onafhankelijk nog op ruwweg tien andere plaatsen in de wereld. In nagenoeg al die samenlevingen is in de loop van drie of vier millennia een dergelijk geweldsmonopolie ontstaan, waarbij diefstal middels geweld werd vervangen door “vrijwillige” belastingbetaling aan de dominante elite, met grote ongelijkheid en zelfs slavernij als gevolg. “Geweldsmonopolie” is een interessant woord: “monopolie” is een economisch begrip. Het is daarom opmerkelijk dat er in de opleiding economie nauwelijks aandacht aan wordt besteed. Het onderzoek met Van Bavel en Van Besouw is daarom hoofdstuk 1 in het leerboek dat ik met Martijn Huysmans schrijf.

Misschien reageert u op dit verhaal zoals veel mensen die ik hierover vertel: 10.000 voor Christus? Is dat niet erg lang geleden? Is dat wel relevant voor de huidige beleidspraktijk? Het zal u verbazen: ik onderwijs dit hoofdstuk nu al jaren op mijn cursus voor de Rijksacademie Financiën voor rijksambtenaren met werkervaring in de beleidsvoorbereiding. Het werkt voor de deelnemers zeer verhelderend om na te denken over het ontstaan het moderne geweldsmonopolie, en de rechtsstatelijke inbedding die dat vereist. Denk aan Trump’s slechts ternauwernood mislukte ondermijning van het geweldsmonopolie op 6 januari 2021. Het probleem blijft tot op de dag van vandaag actueel.

Gedragseconomie en instituties

Tot zover de wisselwerking tussen economie en geschiedenis. In de rest van dit artikel zal ik mij richten op de relatie met andere disciplines, vooral het recht, psychologie en biologie. Ik doe dat aan de hand van een aantal bekende spelletjes uit de speltheorie.

Waarschijnlijk zullen weinig mensen zich dat realiseren, maar één van de voornaamste vormen van marktfalen is ons onvermogen om ons geloofwaardig te binden aan onze belofte. Dat valt eenvoudig in te zien aan de hand van het klassieke gevangenendilemma: twee bankrovers beroven samen een bank. Ze beloven plechtig elkaar niet te verraden als ze onverhoopt betrapt worden. Maar tegen de tijd dat zij beide in twee afzonderlijke cellen door de politie worden verhoord, slaat de twijfel toe: zal hun partner-in-crime woord houden en zwijgen? Of zal hij zichzelf vrijpleiten en jou de volledige schuld in de schoenen schuiven? Is het dan niet beter om zelf het zwijgen te doorbreken en je partner te verraden?

In de geschiedenis zijn er vele oplossingen voor dit probleem uitgeprobeerd. Het Omerta-principe van de maffia is er één: wie de eed van het zwijgen verbreekt wordt definitief het zwijgen opgelegd. Het privaatrecht is een andere oplossing: we schrijven een contract, afdwingbaar onder Nederlands recht, waarin wij onze wederzijdse belofte nauwkeurig omschrijven. Desgewenst stellen we daarin ook een dwangsom vast die betaald moet worden als een partij zijn afspraken niet nakomt. Mocht dat laatste inderdaad het geval zijn, dan kan de andere partij naar de rechter stappen om de naleving af te dwingen.

Privaatrecht is een briljante institutionele innovatie. Om die innovatie te laten werken moet echter aan twee cruciale voorwaarden zijn voldaan. Ten eerste, het al dan niet nakomen van onze beloften moet voor die rechter verifieerbaar zijn. Zo niet, dan kan zij niet controleren welke partij zijn contractuele verplichtingen heeft gebroken. Voor lang niet alle beloften is dat achteraf door een rechter goed na te gaan. Het schrijven van een contract biedt dan geen uitweg. Ten tweede, die rechter moet van zins zijn om onafhankelijk en waarheidsgetrouw te oordelen. Zij moet dus niet omkoopbaar zijn. In het boek bespreken wij de institutionele oplossingen die samenlevingen hebben gevonden om rechters aan hun onafhankelijkheid te binden. Dat zijn overigens soortgelijke oplossingen als waarmee doctors worden gebonden aan de eed van Hippocrates en professoren aan hun plichten jegens wetenschap en samenleving, zoals de bekende formule bij een promotieplechtigheid de jonge doctors voorhoudt.

Laten we een stap verder zetten. Markten en privaatrecht vereisen helder gedefinieerde eigendomsrechten. Dat ligt voor de hand, maar wat gebeurt er als ik op klaarlichte dag onder toeziend oog van de rechtmatige eigenaar claim dat haar jas van mij is? Dat is een interessante vraag, omdat het in de praktijk nooit gebeurd: maar waarom niet? De situatie wordt beschreven door een spel ontwikkeld door Roger Myerson. Twee spelers kunnen beide kiezen uit twee strategieën: ofwel de jas voor zichzelf opeisen, of dat niet doen. Als één van beide spelers de jas opeist, krijgt zij de jas. Als beiden de jas opeisen, wordt die jas door hun geruzie in stukken gescheurd en houden zij er bovendien allebei een blauw oog aan over: voor beiden de slechtste uitkomst. Als geen van beiden de jas opeist, neemt de schoonmaker hem aan het einde van de dag mee. De beste uitkomst is dus dat één van beiden de jas opeist. Dat is wat eigendomsrechten impliciet doen: ze bepalen wie straks zal claimen dat de jas van haar is. Anders gezegd: ze coördineren ons gedrag, zodat een van ons beide (“de eigenaar”) de jas opeist en de ander juist niet. Goed gedefinieerde eigendomsrechten voorkomen dus ruzie en ellende.

Dit spel biedt een aanknopingspunt om na te denken over de relatie tussen enerzijds de traditionele, tweemaal differentieerbare concave nutsfunctie zoals die in de jaren dertig is bedacht door John van Neumann en Oscar Morgenstern en die decennialang de economische wetenschap heeft gedomineerd, en anderzijds de moderne verliesaversie nutsfunctie van Daniel Kahneman en Amos Tversky, die niet overal concaaf is en bovendien een knik heeft bij de huidige situatie: een euro winst ten opzichte van de huidige situatie is een kleine meevaller, een euro verlies is een enorme ramp.

Een zinvolle bijdrage aan het oplossen van echte beleidsdilemma’s vereist een diep inzicht in theoretische argumenten en mechanismen.

Denk aan het Myerson spel: wie van de twee spelers zal de jas claimen? Kahneman en Tversky’s verliesaversie nutsfunctie lost dit dilemma op: degenen die zich de eigenaar waant zal claimen. Zolang eigendomsrechten voor alle partijen eenduidig gedefinieerd zijn, hoeven ze niet rechtens afdwingbaar te zijn. De onrechtmatige eigenaar zal de jas niet claimen, want hij weet dat de rechtmatige eigenaar dat wel zal doen. Claimen is dan een verliezende strategie. Omgekeerd weet de rechtmatige eigenaar dat de onrechtmatige eigenaar niet zal claimen en dat zij dit daarom veilig wel kan doen. De knik in de moderne nutsfunctie bij de huidige situatie lost dit coördinatieprobleem voor ons op: de rechtmatige eigenaar wint.

Dit helpt ons ook om te begrijpen waarom het begrip “verworven rechten” in de politiek zo’n grote rol speelt: het definieert wat spelers als hun eigendom interpreteren, de knik in hun nutsfunctie, ten opzichte waarvan ze koste wat kost niet willen verliezen. Het is voor politici een kwestie van lijfsbehoud om verworven rechten te respecteren. Soms breekt nood echter wet, en moet in verworven rechten worden ingegrepen (denk aan het stikstofdossier), wat veelal leidt tot geknakte politieke carrières. Hier lopen psychologie, recht en economie in elkaar over. De speltheorie helpt ons die interactie te doorgronden.

Op dezelfde manier kunnen we het bekende ultimatum spel analyseren: de ene speler mag een verdeling van honderd euro voorstellen en de ander mag dat voorstel alleen aanvaarden of verwerpen. Als zij de verdeling verwerpt krijgen beide spelers niets. Een rationele tweede speler zal zelfs een voorstel aanvaarden waarbij zij slechts één van de honderd euro krijgt toebedeeld. Immers: iets is beter dan niets. Een rationele eerste speler die weet dat zij tegen een rationele tweede speler speelt zal dus 99 voor haarzelf claimen en de tweede speler afschepen met een enkele euro, in de wetenschap dat de tweede speler eieren voor haar geld zal kiezen.

Wij zijn echter geen rekenmachines, maar mensen van vlees en bloed. Wij ontsteken in blinde woede als de eerste speler ons afscheept met een fooi. We zijn zonder aarzeling bereid alle honderd euro door de plee te spoelen als straf voor zoveel onrechtvaardigheid. Onze emoties zijn handenbinders. Zij binden ons aan een vooraf gedaan dreigement dat wij een onrechtvaardig voorstel zullen verwerpen. Denk aan de titel van Kahneman’s (2012) boek Thinking fast, Thinking slow: het is alsof het soldeer van twee draadjes in onze hersenen is losgeschoten. Ons langzame rationele deel van ons brein, dat weloverwogen beslissingen neemt die ons belang/nut maximaliseren, is onbereikbaar geworden. Het snelle geautomatiseerde deel van ons brein, de emotionele reactie, neemt het over. En het merkwaardige is dat die soldeerfout ons tot voordeel strekt. We krijgen niet slechts één van de honderd euro, maar bijvoorbeeld veertig, omdat de eerste speler weet dat zij niet van doen heeft met een weldenkende homo economicus, maar met een irrationeel gek van vlees en bloed.

Dat brengt ons bij de relatie met biologie. In een simpele wereld waarin geen gevangendilemma’s worden gespeeld, leidt een rationele strategie tot de beste overlevingskansen voor het individu. De homo-economicus is dan de uitkomst van het Darwinistisch evolutieproces. Als ons brein echter gekenmerkt wordt door dit soort soldeerfouten, dan roept dit nieuwe wetenschappelijke vragen op. We konden begrijpen waarom de rationele homo-economicus evolutionair succesvol zou zijn geweest. Maar als ons brein geplaagd blijkt te zijn door soldeerfouten die het rationele brein onbereikbaar maken, waarom zijn die soldeerfouten evolutionair dan succesvol geweest, zozeer dat zij de volmaakt rationele homo-economicus hebben verslagen? Het ultimatum en het Myerson spel geven waarschijnlijk inzicht in de achtergronden van dit evolutionaire succes. Onze emotionele uitbarstingen blijken ons te helpen om in de harde wereld overeind te blijven. Degenen bij wie de soldeerbout heeft gefaald, zodat het rationele brein soms tijdelijk onbereikbaar is, zijn beter af, en hebben dus evolutionair een beter perspectief.

Vaak concluderen mensen uit de opkomst van de gedragseconomie dat de economische wetenschap afscheid moet nemen van het idee dat het gedrag van mensen voorspelbaar is. Een typische redenering loopt als volgt: “Mensen zijn geen automaten die als homo-economicus voorgeprogrammeerd reageren op bepaalde situaties. Mensen worden gedreven door emoties, die onvoorspelbaar zijn. ‘Anything goes’ bij echte mensen van vlees en bloed.” Goed economie/biologie onderwijs zou studenten de paradoxen in deze redenering moeten laten zien. Is het gedrag van een rationele bankrover voorspelbaar? Waarschijnlijk niet: hij zal zo goed mogelijk geheim houden waar en wanneer hij zijn volgende bank beroofd. Is ons emotionele gedrag onvoorspelbaar? Waarschijnlijk niet, want de meerwaarde van onze emoties is juist dat zij dienen als middel om ons te binden aan onze belofte. Dat werkt alleen als emoties juist voorspelbaar zijn. Kortom: schijn bedriegt in de economie, ook na de revolutie van de gedragseconomie.

Conclusie

Ik heb in voorafgaande stilgestaan bij de institutionele en multidisciplinaire aspecten van het leerboek dat Martijn Huysmans en ik aan het schrijven zijn. Dat is geen kwestie van minder of simpelere theoretisch concepten. Integendeel: een zinvolle bijdrage aan het oplossen van echte beleidsdilemma’s vereist een diep inzicht in theoretische argumenten en mechanismen.

Het gaat niet in de eerste plaats om specifieke kennis van deze of gene sector. De echte winst wordt geboekt zodra dat het probleem in de ene sector of context lijkt op een schijnbaar geheel verschillend probleem in een andere context. De echte winst is dan als we de inzichten uit die ene context kunnen benutten bij het zoeken naar een oplossing voor een soortgelijk probleem in die andere context. Ik ben dan ook voorstander van multidisciplinair economieonderwijs: economie helpt de samenhang van verschillende disciplines te doorgronden.

De auteur dankt Martijn Huysmans, Bas van Bavel en Bram van Besouw voor commentaar op een eerdere versie.

Referenties

Acemoglu, D., & Robinson, J. A. (2006). Economic origins of dictatorship and democracy. Cambridge University Press.

Acemoglu, D. & Robinson, J. A. (2012). Why nations fail: The origins of power, prosperity and poverty (pp. 45-47). London: Profile.

Diamond, J. M. (1998). Guns, germs and steel: a short history of everybody for the last 13,000 years. Random House.

Doeringer, P. B., & Piore, M. J. (1971). Internal labor markets and manpower analysis. Routledge.

Kahneman, D (2012). Thinking fast, thinking slow, Penguin.

North, D. C., Wallis, J. J., & Weingast, B. R. (2009). Violence and social orders: A conceptual framework for interpreting recorded human history. Cambridge University Press.

Ossokina, I. & Verweij, G. (2014). Omgevingsbaten van een nieuwe weg: een ex-post evaluatie, CPB, Den Haag.

Teulings, C.N., Bovenberg, A.L. & Van Dalen, H. (2005). De cirkel van goede intenties; De economie van het publieke belang, Amsterdam University Press, Amsterdam.

Teulings, C.N. (2014). How can history contribute to better economic education, Vox EU.

Teulings, C.N., Van Bavel, B. & Van Besouw, B. (2023). The emergence of government as organized violence-cum-robbery, manuscript, Universiteit Utrecht, Utrecht.

Voetnoten


[1] Acemoglu en Robinson claimen dat zij alleen wijzen op het belang van instituties en dat Diamond juist de nadruk legt op het belang van de fysieke omgeving. Dit verschil is nuttiger voor het debat tussen beiden dan voor het feitelijke begrip van Diamond's analyse, zie bijvoorbeeld hoofdstuk 14, From Egalitarianism to Kleptocrazy, waar uitgebreid wordt stil gestaan bij de instituties in diverse samenlevingen.

Gerelateerde artikelen

Volledig artikel
© copyright 2024 Mejudice
Privacybeleid Voorwaarden voor gebruik