Back

Artikel

Home

Zeggenschap pensioen ligt vooral bij vijftigers

17 jun 2013
Dossiers: Pensioen
Onderwerpen: Pensioen
Het populaire beeld dat jong en oud tegenover elkaar staan bij het getouwtrek rond pensioenen is onjuist. Zowel jongeren als ouderen zijn ondervertegenwoordigd in de zeggenschap over pensioenen, zo blijkt uit een analyse door David Hollanders van de leeftijdsverdeling binnen pensioenbesturen, deelnemersraden en verantwoordingsorganen. Het zijn vooral vijftigers die de dienst uitmaken.

Evenredige vertegenwoordiging belangrijk

De pensioendiscussie wordt dikwijls voorgesteld als een generatieconflict waarbij jongeren en pensioengerechtigden tegenover elkaar staan. Afgaand op de demografische samenstelling van pensioenfondsbestuur en vakbond is die voorstelling van zaken onjuist. Beide groepen -zowel jongeren als ouderen- zijn ondervertegenwoordigd in pensioenfondsbesturen, alsmede in overige pensioenfondsgremia. De gebrekkige representatie steunt de grief van jongerenorganisaties en ouderenbonden dat zij onvoldoende vertegenwoordigd zijn. De onvolmaakte representatie klemt temeer daar deelname verplicht is, en disciplinering -bij ontstentenis van de exit-mogelijkheid- alleen via goede governance kan plaats vinden.

Bestuurssamenstelling

Tabel 1 geeft de leeftijdsopbouw van deelnemers van pensioenfondsen, van het bestuur en van twee andere pensioenfondsgremia (deelnemersraad en verantwoordingsorgaan). De tabel is gebaseerd op de meest recente (mij bekende) gegevens[1]. Gewezen deelnemers, de zogenaamde slapers, zijn niet opgenomen.

De leeftijdsgroep 18-34 jaar en de groep boven 64 jaar zijn ondervertegenwoordigd. Van de bestuursleden maakt 2% deel uit van de leeftijdsgroep 18-34 jaar, terwijl het aandeel van 18-34 jarigen van het deelnemersbestand ruim tien keer zo groot is (20,8%). Het percentage bestuursleden ouder dan 64 jaar is met 12% minder dan de helft van het percentage oudere deelnemers (27,4%). Overigens vertegenwoordigt pensioenbreed 8% van alle bestuursleden expliciet pensioengerechtigden. De leeftijdsgroepen 45-54 jaar en 55-64 jaar zijn oververtegenwoordigd. De groep 35-44 jaar is in geringe mate ondervertegenwoordigd. De gemiddelde leeftijd van pensioenfondsbestuursleden (54 jaar, SER (2009)) weerspiegelt de asymmetrische leeftijdsopbouw. Zoals in tabel 1 te zien, zijn ouderen niet ondervertegenwoordigd in de deelnemersraad (dat deelnemers vertegenwoordigd) en nauwelijks in het verantwoordingsorgaan (waaraan het bestuur verantwoording aflegt). Jongeren zijn dat wel. Overigens is er vaak ten dele een personele unie tussen de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan.

Bij interpretatie van de tabel passen enkele kanttekeningen. Ten eerste betreft het geaggregeerde cijfers. Voor individuele pensioenfondsen kan het beeld anders zijn. Ten tweede, moet bedacht dat zich onder jonge deelnemers ook een (laag) percentage uitkeringsgerechtigden bevindt –nabestaanden en arbeidsongeschikten- en onder ouderen een (laag) percentage actieve deelnemers. ‘Jong’ en ‘oud’ kan wel grotendeels maar dus niet geheel gelijk gesteld aan actief versus uitkeringsgerechtigd. Ten derde hebben deelnemers verschillende aanspraken. Dat jongeren over het algemeen minder opgebouwd hebben, komt in de cijfers niet tot uitdrukking. Of dat gerechtvaardigd zou zijn, is daarbij overigens de vraag. Jongeren zijn immers via een claim van het fonds op hun toekomstige salaris met hun menselijk kapitaal gebonden aan het fonds.

Tabel 1: Leeftijdssamenstelling pensioenfonds

Leeftijd Deelnemers Bestuur Verantwoordings-
orgaan
Deelnemersraad

18-34 jaar

20,8%

2%

4%

3%

35-44 jaar

16%

18%

18%

13%

45-54 jaar

28,6%

34%

27%

23%

55-64 jaar

17,2%

33%

27%

32%

>64 jaar

27,4%

12%

24%

29%

Bron: SER (2009), DNB-statistieken

Hoe erg is het?

De kanttekeningen niettegenstaande, blijft staan dat zowel jongere (deelnemers jonger dan 35 jaar) als oudere (deelnemers ouder dan 64 jaar) ondervertegenwoordigd zijn. Maar hoe bezwaarlijk is dat eigenlijk? Nu, het is zo dat bestuurders zich bij de besluitvorming niet dienen te laten leiden door de belangen van de eigen geleding of leeftijdsgroep, maar krachtens de pensioenwet tot een evenwichtige afweging in het belang van alle betrokkenen moeten komen. Bestuurders –ongeacht of zij werkgeverslid of werknemerslid zijn, ongeacht hun leeftijd- worden dus in hun rol van fondsbestuurder geacht onafhankelijk te zijn. Het is niet onaannemelijk dat dit van alle bestuurders de inzet is en bij velen de uitkomst. Men zou verder kunnen tegenwerpen dat de vakbond –waaraan werknemersleden doorgaans verbonden zijn- alle leeftijdsgroepen (zouden moeten) vertegenwoordigen. Dat verplaatst de discussie naar de vraag in hoeverre vakbonden representatief zijn voor met name jongeren en ouderen.

Tabel 2 geeft aan dat die representativiteit niet zonder meer kan worden aangenomen, althans er zijn –in verhouding tot percentages pensioenfondsdeelnemers- relatief weinig jongeren en ouderen lid van de vakbond. De verhoudingen zijn wel minder scheef dan bij besturen. Hoe ook, de vakbond heeft niet noodzakelijkerwijs prikkel om hun belangen onverkort te behartigen.

Tabel 2: Leeftijdssamenstelling pensioenfondsen, vakbonden

Leeftijdsopbouw

Alle deelnemers

Vakbondsleden

<25 jaar

7,0%

3,8%

26-45 jaar

29,7%

31,5%

46-65 jaar

35,8%

51,2%

>65 jaar

27,4%

13,4%

Bron: SER (2009), CBS-statline

Maar verder en vooral kan geconstateerd worden dat een deel van de jongeren en van de pensioengerechtigden zich niet vertegenwoordigd acht door het pensioenfonds cq. het bestuur. Dat is op zichzelf al problematisch. En verder moet geconstateerd worden dat sommige maatregelen uitgelegd (kunnen) worden als nadelig voor ouderen (afstempelen) of jongeren (premieverhoging). Dit alles klemt te meer daar deelname verplicht is. Om de legitimiteit te borgen is een zekere representativiteit dus geboden. Hoe ver dit moet –en kan- gaan, is dan de vraag.

Slotsom

Jongeren en ouderen zijn ondervertegenwoordigd in pensioenfondsbesturen, overige pensioenfondsorganen en vakbonden. Alvorens een volledige leeftijdsafspiegeling van het deelnemersbestand te eisen, moet bedacht dat het gemiddeld aantal bestuursleden zes is, en dat op fondsniveau volledige representatie daarmee praktisch onuitvoerbaar is. Dit geldt te meer daar er ook andere scheidslijnen zijn, waaraan men mogelijk recht zou willen doen. (Zo is 89% van de bestuursleden man, SER (2009).) Ook geldt dat een bestuurslid een zekere ervaring past, waarmee het onontkoombaar is dat mensen onder, zeg, 30 jaar enigszins ondervertegenwoordigd zijn. Kortom, een volledige leeftijdsafspiegeling is -als al uitvoerbaar- niet nastrevenswaardig. Het wetsvoorstel versterking pensioenfondsbestuur, waarmee pensioengerechtigden in een paritair bestuur van vertegenwoordiging zeker zouden zijn, is bovendien een stap in de goede richting.

Omdat aanname van dit voorstel telkens opnieuw uitgesteld wordt en fondsen er oppositie tegen voeren, geldt hier: eerst zien, dan geloven. En aan de positie van jongeren doet het wetsvoorstel niets. En daarmee blijft een evenwichtigere representatie gewenst Verplichte deelname zonder adequate representatie is een recept voor gerechtvaardigde scepsis en begrijpelijke onvrede.

Voetnoten

  1. Gegevens over bestuur, deelnemersraad en verantwoordingsorgaan afkomstig uit SER (2009). Inventarisatie principes voor goed pensioenfondsbestuur. Rapport van Pensioencommissie 2009. Gegevens over deelnemers hebben betrekking op 2011 en zijn afkomstig van DNB-statieken, www.dnb.nl.

Referenties

SER (2009). Inventarisatie principes voor goed pensioenfondsbestuur. Rapport van Pensioencommissie 2009.

Gerelateerde artikelen

Volledig artikel
© copyright 2024 Mejudice
Privacybeleid Voorwaarden voor gebruik