Back

Artikel

Home

Wat alle pensioenfondsbestuurders moeten kunnen dromen: een opfriscursus

11 mei 2011
Dossiers: Pensioen
Onderwerpen: Pensioen
Politiek en toezichthouders zijn op oorlogspad. Tweede Kamerleden willen berekeningen zien van te weinig betaalde premies, toezichthouder AFM vindt dat fondsen niet kritisch zijn over de kosten. In een vorige week verschenen brief over de resultaten van eigen onderzoek naar beleggingsbeleid constateert DNB dat er misschien voortgang is geboekt, maar dat het beleid nog lang niet is op het volgens haar gewenste niveau. Tevens koppelt DNB hieraan een lijst van aanbevelingen die steeds meer weg hebben van een toezichtskader dat gebaseerd is op starre regels, niet op principes. Alles onder het motto dat het gisteren klaar moest zijn.

Philips lichtend voorbeeld

Maar veranderen kost tijd. Pensioenfondsbestuurders, politiek, AFM en DNB hoeven maar naar Philips te kijken. Het Eindhovense concern maakte mooie producten vol technisch vernuft die niemand kocht, en ingenieurs vroegen zich te weinig af of consumenten wel stonden te wachten op een nieuw strijkijzer. Het Philips concern balanceerde daardoor op de rand van de afgrond toen Jan Timmer in 1990 hard ingreep. Focus op kernactiviteiten werd het sleutelwoord. Opvolgers gooiden de ramen verder open: een klant koopt geen techniek, maar een dienst. In 2004 kwam topbestuurder Boonstra niet voor niets met de leus “Sense en Simplicity”. Met de aangekondigde verkoop van de televisietak heeft Philips na ruim twintig jaar een strategische transformatie succesvol afgerond, met tevreden klanten en aandeelhouders in het kielzog.

Twintig jaar is een lange periode, maar het zou van realisme getuigen om zo’n periode uit te trekken voor de professionalisering van de pensioensector. Het goede nieuws is dat bestuurders halverwege zijn. Het goede nieuws is verder dat organisaties als Philips laten zien wat nog gedaan moet worden: complexiteit verminderen en activiteiten stroomlijnen. Zoeken waar het eenvoudiger kan, in plaats van complexer. Met andere woorden: bestuurders zouden een pensioenfonds moeten aansturen als een onderneming, met heldere uitgangspunten bij hun beleggingen. Het slechte nieuws is dat politiek en toezichthouders hun realiteitszin op dit vlak verloren schijnen te zijn en haast hebben.

Gratis opfriscursus

Uit ons onderzoek (Koedijk en Slager, 2011) blijkt dat aan de bestuurderstafel vaak steeds dezelfde debatten worden gevoerd over beleggingen, zonder daar messcherpe keuzes in te maken. Fondsen die daar halfslachtig mee omgaan, geven ruimte aan de vermogensbeheerder, en introduceren gaandeweg ongewenste complexiteit en raken soms zelfs stuurloos. Zover hoeft het niet te komen Daarom introduceren we de opfriscursus voor de pensioenfondsbestuurder aan de hand van zeven overtuigingen. Wij noemen het overtuigingen omdat in beleggingen niets zeker is, en het uiteindelijk draait om wat je aannemelijk vindt en waar je als bestuur in gelooft. De overtuigingen helpen de bestuurders knopen door te hakken, het gesprek met hun beleggers en deelnemers op gang te helpen en zo het pensioenfonds meer als een onderming aansturen.

Overtuiging 1: Eenvoud loont: governance en strategieën moeten bij elkaar aansluiten.

Als pensioenfonds beleggen we geld van derden. Wij zijn een financiële instelling en ons bestaan hangt af van het blijvende vertrouwen van onze deelnemers. Hoe complex, innovatief of aantrekkelijk een belegging ook is, we moeten er altijd volledig verantwoording over kunnen afleggen. Als we van tevoren weten dat we dat niet kunnen, moeten we het laten, hoe verleidelijk de belegging ook is. Onze governance, ons beleggingsproces en ons risicomanagement weerspiegelen alle kenmerken van onze beleggingsbeslissingen en de producten en strategieën die we kiezen.

Overtuiging 2: De strategische allocatie van beleggingen is de belangrijkste beslissing in het beleggingsproces.

Dit is regel 2 uit het handboek voor beleggers en moet juist daarom goed worden begrepen en gekoesterd: de assetmix is verreweg de belangrijkste factor in de verdeling van risico en rendement. Dit inzicht stamt uit de jaren vijftig en geldt nog steeds. Om die reden dienen pensioenfondsbestuurders en beleggingscommissies zich te concentreren op de samenstelling van de strategische beleggingsmix, op basis van verschillende scenario’s te beoordelen of deze tegen schokken bestand is, en zich af te vragen of een nieuwe strategie werkelijk tot grotere diversificatie leidt. Dit zijn simpele vragen, maar van het allergrootste belang voor de financiële positie van het fonds op lange termijn.

Overtuiging 3: Passief is de basis, actief een optie.

Een klassieke splijtzwam voor beleggers is passief beleggen – zo goed mogelijk een index nabootsen – versus actief beleggen; bewust afwijken van een index om extra verwacht rendement te halen. De belangrijkste boodschap luidt: we beleggen standaard in passieve beleggingsstrategieën. Dat is saai voor het pensioenfonds en jammer voor de vermogensbeheerder, maar goedkoop en goed nieuws voor de deelnemers. We volgen alleen een actieve strategie als we echt snappen weten op welke slimme inzichten die gebaseerd is. Wat ziet de vermogensbeheerder dat de duizenden anderen niet zien? En is hij in staat dit in klinkende munt om te zetten?

Maar zelfs als de antwoorden hierop bevestigend zijn, dan nog dienen we ons te realiseren dat de kans dat wij een uitstekende beheerder selecteren, klein is. Als bestuur zijn we namelijk bewust van het risico van zelfoverschatting

Overtuiging 4:Kosten bepalen het nettorendement.

Onze intuïtie zegt – terecht – dat lagere kosten onder verder gelijke omstandigheden een hoger nettorendement opleveren. Kosten staan vast, rendementen niet. Uit talrijke onderzoeken naar rendementsbepalende factoren blijkt dat kosten een zeer belangrijke factor vormen. Als een pensioenfonds moet kiezen tussen twee vergelijkbare beleggingen, dan is het altijd raadzaam die met de laagste kosten te nemen. In de praktijk zullen pensioenfondsbestuurders echter niet vaak voor zulke duidelijke afwegingen worden gesteld. Eén ding is echter wel zeker: hoge kosten zijn geen garantie voor goede prestaties van de vermogensbeheerder; het tegendeel is eerder waar. Daarom moeten pensioenfondsbestuurders altijd proberen alle aan een belegging verbonden kosten boven tafel te krijgen (en vooral goed letten op verborgen kosten) en transactiekosten zo veel mogelijk te vermijden.

Overtuiging 5: Slechts een klein aantal risicopremies is de moeite waard.

Risicopremies – het extra verwachte rendement als belegd wordt – van beleggingen zijn onzeker en niet allemaal gelijk. Sommige risico’s overkomen ons (inflatie, rente, langleven), andere gaan we vrijwillig aan (aandelen, illiquiditeit). Wij weten dat risicopremies op lange termijn nooit zeker zijn en we sussen ons niet in slaap door te zeggen dat “alles op termijn weer goed komt”. We moeten in kaart brengen welke risico’s we bereid en in staat zijn te nemen en wat we daarvoor minimaal in ruil verwachten. Zo zouden we kunnen besluiten dat we de kennis in huis hebben om met aandelen extra rendement te verdienen, maar dat we het valutarisico toch liever niet lopen.

Overtuiging 6: We stappen alleen in als we hebben afgesproken wanneer we weer uitstappen.

We weten dat de financiële markten, en wijzelf trouwens ook, bepaalde neigingen en voorkeuren hebben. We proberen te voorkomen dat we fouten nogmaals maken door van tevoren vast te leggen wat wij van een belegging verwachten, hoe deze in onze beleggingsovertuigingen past, hoe en wanneer we de resultaten evalueren, en vooral welke omstandigheden aanleiding geven om weer uit de belegging stappen. Dit is een integraal onderdeel van ons governanceproces; we doen dit om van onze fouten te leren, onze processen te verbeteren en (menselijke) fouten te voorkomen.

Overtuiging 7: Duurzaamheid biedt kansen, geen verplichtingen.

Als onze deelnemers dat belangrijk vinden, moeten wij veel aandacht schenken aan de integratie van maatschappelijke, ethische en/of milieunormen in ons beleggingsbeleid. Wij laten ons daarbij leiden door verstandig risicomanagement. We zijn in staat de toekomstige risico’s (van het lang aanhouden van beleggingen) tot een minimum te beperken en daardoor op termijn meerwaarde voor het fonds (en dus voor de deelnemers en andere belanghebbenden) te creëren. We passen zowel negatieve als positieve screening toe bij de keuze voor de meest duurzame beleggingsstrategieën. Goed geleide markten en bedrijven dragen bijvoorbeeld bij aan een goed rendement.

Beleggen zelf kan misschien complex zijn, maar de aansturing en uitgangspunten kunnen eenvoudig zijn. Het starterspakket helpt hierbij. Pensioenfondsbestuurders moeten hiervoor wel de ruimte krijgen. In plaats van meer regels af te vuren, zouden bestuurders en politiek en toezichthouders er goed aan doen om besturen de tijd te geven helder te krijgen wat echt van belang is voor de aansturing van het pensioenfonds. Sense en simplicity loont, ook voor pensioenfondsen en hun deelnemers.

* Dit artikel is gebaseerd op het boek van Kees Koedijk en Alfred Slager, 2011, Beleggen met visie. Handboek voor beleggers, bestuurders en beslissers, dat onlangs is verschenen bij uitgeverij Balans, Amsterdam.: Flickr

Dit artikel kan worden overgenomen met bronvermelding. Toezending van bewijsexemplaren wordt op prijs gesteld. © Me Judice

Volledig artikel
© copyright 2024 Mejudice
Privacybeleid Voorwaarden voor gebruik