Niet irrationeel
Irrationele onderbuikgevoelens over de EU of immigratie speelden ongetwijfeld een rol onder de 52 procent van de Britse stemmers die voor uittreding
stemden, zoals econome Barbara Baarsma onlangs betoogde. Maar laat de irrationaliteit ons niet verblinden voor de rationele motieven van de
gemiddeld laagopgeleide, oudere voorstanders van de Brexit; zij plukten immers de minste vruchten die de Europese marktintegratie het Verenigd Koninkrijk
leverde.
Dat een uittreding uit de EU “het VK de beste kans biedt om controle over immigratie en haar eigen grenzen terug te krijgen”, was voor een derde (33%) van
de Leave stemmers het belangrijkste motief en voor nog een derde (31%) het op één na belangrijkste motief, bleek uit een peiling van Lord Ashcroft. Maar
grote angsten voor de economische gevolgen van immigratie zijn ongegrond, toonde economisch onderzoek van de London School of Economics (LSE) in aanloop
naar de Brexit.
“Brexit werd gevoed door irrationele xenofobie, niet door echte economische grieven”, concludeerde Zack Beauchkamp op Vox. De beschuldiging van
irrationaliteit klinkt onder meer opiniemakers. Barbara Baarsma stelde dat degenen die op Brexit stemden zich lieten leiden door
emotie in plaats van “economische ratio”. Baarsma stelt dat de gemiddeld armere voostanders (waaronder veel ouderen en laagopgeleiden) zichzelf in de voet
schoten omdat zij “afhankelijk [zijn] van de herverdelingsmachine” die “draait op economische voorspoed” en die voorspoed afhankelijk is van de Europese
integratie.
De beschuldiging van irrationaliteit is niet alleen demoniserend maar kapt elke poging tot begrip voor iemands standpunt af. Naar het standpunt van
irrationelen hoeft men immers niet meer te luisteren.
Economische grieven
Een correcter oordeel zou zijn: de Brexit werd aangewakkerd door emotie, irrationele xenofobie én economische grieven. Dat wordt duidelijk wanneer we één
van de economische feiten onder de loep nemen: dat degenen die voor de Brexit stemden ook degenen zijn die economisch gezien de minste vruchten plukten van
de Europese marktintegratie.
Het waren voornamelijk de laagopgeleiden en ouderen die voor de Brexit stemden, blijkt uit de peiling van Lord Ashcroft. Britten boven de 44 jaar stemden
in meerderheid voor de Brexit (60% onder de 65 plussers) en Britten onder de 44 jaar stemden in meerderheid tegen de Brexit (zelfs 73% onder de 18-24
jarigen). Laagopgeleiden stemden in meerderheid voor de Brexit (82% onder degenen zonder formeel onderwijs) en hoogopgeleiden stemden in meerderheid tegen
de Brexit (81% onder de studerenden).
Om de stem voor de Brexit van de ouderen en laagopgeleiden te begrijpen moeten we terug naar de geschiedenis. Het Verenigd Koninkrijk werd in 1973 lid van
de Europese Unie. De periode voor 1973 was een periode van redelijk stabiele economische groei en een daling in de inkomensongelijkheid. Zowel de
Gini-coëfficiënt als cijfers over inkomensverschillen tussen hoog- en laagopgeleiden tonen een flinke nivellering gedurende de twee decennia voor 1973.
Rond 1975 stagneert deze nivellering en 1979 is een duidelijk keerpunt. Margaret Thatcher wordt premier en alle indicatoren van ongelijkheid schieten
omhoog. De jaren tachtig waren het meest denivellerend, de jaren negentig en daarna wat minder. De gevolgen hiervan zijn niet alleen economisch. Tussen
sommige rijke en arme wijken in London verschilt de gemiddelde levensverwachting 25 jaar, berichtte The Independent twee jaar geleden.
Stel je een rechtzaak rond de denivelling voor. Margaret Thatcher lijkt dan de hoofdverdachte, niet het EU-lidmaatschap. Thatcher bekende immers zelf een
voorstander te zijn van een grotere inkomensongelijkheid wanneer dat de totale economische welvaart stimuleert, in het belang van de armsten zelf.
Toch is de EU en al haar instituties – de interne markt, de fiscale regels – niet vrij te pleiten. Er was immers een simpel verbond tussen Thatcher en de
EU; onder Thatcher werd de sociale bescherming van de Britse staat afgebroken en werden de krachten van de marktwerking losgelaten op de Britse bevolking.
In combinatie met het EU-lidmaatschap betekende dit dat de Brit werd overgeleverd aan een vrije markt en vrijhandel dat een steeds Europeser karakter had.
Wie plukte daar gemiddeld de meeste vruchten van? Vooral de hoogopgeleiden, niet de laagopgeleiden.
Hoogopgeleiden profiteren meest van vrijhandel
Met bekende economische theorieën als de Stolper-Samuelson en de Heckscher-Ohlin theorie blijken economen redelijk te kunnen voorspellen welke soort
arbeiders de meeste vruchten plukken van toegenomen vrijhandel. Landen als het VK met relatief veel hoogopgeleiden zullen zich als gevolg van vrijhandel
specialiseren in kennisintensieve productie en producten die met weinig kennis te produceren zijn importeren uit landen met relatief veel laagopgeleiden
(Spanje, Italië of Griekenland bijvoorbeeld). Zo levert vrijhandel theoretisch economische groei voor alle landen, maar met winners en losers binnen
landen. Binnen een land als het VK zal de vraag naar (en het loon van) hoogopgeleiden stijgen maar de vraag naar (en het loon van) laagopgeleiden juist
onder druk komen te staan.
Economen Lisandro Abrego en T. Hew Edwards (University of Warwick) publiceerden in 2002 een onderzoek naar de relevantie van deze theorieën voor de
realiteit van onder andere het VK. Ze constateerden dat tussen 1979 en 1995 de productie van de kennisintensieve industrie sterker groeide (36%) dan de
productie van de weinig-kennisintensieve industrie (20%). Hoewel ze voorzichtig waren in hun conclusies, leek de Stolper-Samuelson theorie nog steeds
relevant.
In het VK waren de laagopgeleiden de losers van de Europese marktintegratie. Met de deïndustrialisatie verdwenen vooral hun banen en kwamen daardoor hun
lonen onder druk te staan. De hoogopgeleiden waren de winners; hun sectoren bloeiden op en hun lonen stegen, zelfs gedurende een gigantische stijging van
het aantal gediplomeerden op de arbeidsmarkt, toont de Britse econoom Stephen Machin.
Juist de oudere Britten hebben een bewuste herinnering van deze geschiedenis; van zowel de krimp van de inkomenskloof voorafgaand aan het EU-lidmaatschap
als de stijging daarvan in de jaren tachtig en negentig. Het Euroscepticisme van de oudere, laagopgeleide Brit is daarom niet volledig irrationeel (zonder
de motieven van de voorstanders van een Brexit te romantiseren).
Om nog even terug te gaan naar het argument van Baarsma; dat zelfs de armsten van het VK baat hebben bij de Europese marktintegratie omdat zij “afhankelijk
zijn van de herverdelingsmachine” die afhankelijk is van de economische groei die weer afhankelijk is van de Europese marktintegratie.
Ten eerste moeten we concluderen dat de afhankelijkheid van de herverdelingsmachine van veel armeren in het VK gedeeltelijk juist het gevolg is van de
Europese marktintegratie, en globalisering in het algemeen, die bijdroeg aan het verdwijnen van hun industrie en werkgelegenheid.
Ten tweede moeten we niet vergeten dat de EU op verschillende manieren een herverdeling belemmert. Hoewel het VK niet lid is van de eurozone, geldt het
Europees Stabiliteits- en Groeipact immers voor de hele EU, inclusief het VK. Dit pact stelt juist strenge grenzen aan de sociale uitgaven van overheden en
staat er niet om bekend een herverdeling te stimuleren.
Met al het bovenstaande wordt niet gesuggereerd dat een Brexit de Britse ouderen, laagopgeleiden en lagere inkomensklassen in het algemeen vooruit zal
helpen. Dat lijkt, om redenen die Baarsma noemt (een verlies aan economische groei), inderdaad onwaarschijnlijk.
Bovendien zal de Britse economie binnen of buiten de EU onderhevig zijn aan een vorm van globalisering waarvan de laagopgeleiden vaak de minste vruchten
plukken. Binnen of buiten de EU zal de druk op de verzorgingsstaat blijven bestaan, aangezien ook dit een mondiaal fenomeen is.
Toch is het niet volledig irrationeel om na decennia aan teleurstellende ervaringen onder een institutie, iets anders uit te willen proberen. Er bestaat
juist een irrationaliteit binnen de beleidsmakers van de EU. Zij negeren de economische realiteit die ervaren wordt door burgers in het VK (en elders) en
blijven vanuit emotie een gefaalde marktdoctrine propageren.