Back

Artikel

Home

Sparen voor pensioen via hypotheekaflossingen

12 apr 2017
Dossiers: Pensioen
Onderwerpen: Openbare financiën, Pensioen

Ongeveer 60 procent van de huishoudens bouwt zowel vermogen op via het pensioenfonds als in het eigen huis. Volgens pensioenexperts Hendriks c.s. zou men het eigen huis kunnen gebruiken voor (extra) pensioenopbouw. Dan zou men mogelijk toekunnen met een lagere opbouw via het pensioenfonds vergeleken met huurders. Als men het huis- en pensioenvermogen kan integreren, dan zou de regering de hypotheekaflossing aftrekbaar kunnen maken in plaats van de hypotheekrente. Dat stimuleert mensen hun hypotheek versneld af te lossen wat bijdraagt aan kortere balansen op huishoudniveau. Als deze overgang fiscaal-neutraal tot stand komt, dan ontstaat er een economische impuls omdat het besteedbaar inkomen zal kunnen stijgen.

Kopers sparen meer dan huurders

De sociale partners werken al langere tijd aan een nieuw pensioencontract om het daarmee toekomstbestendig te maken. Daarbij staat ook het thema keuzevrijheid/maatwerk sinds de nationale pensioendialoog duidelijk op de agenda. Pensioendeelnemers worden steeds heterogener waardoor steeds meer geldt dat ‘one size fits none’. Mehlkopf et al. (2017) laten zien dat goede afstemming van pensioen op de persoonlijke situatie grote welvaartswinsten kan opleveren. De grootste welvaartswinst is te halen door de vermogensopbouw in de woning mee te nemen bij het bepalen van de pensioenambitie. Hendriks et al. (2017a) bespreken de heterogeniteit van inkomens en woonsituatie en dat een generiek pensioenbeleid hier niet goed bij aansluit. De huizenkoper met de verplichting om af te lossen bouwt in de toekomst steeds meer (woning)vermogen op ten opzichte van de verder vergelijkbare huurder. Dit leidt tot het risico van oversparen (Parlevliet en Kooiman, 2015). Te veel sparen betekent in het heden minder bestedingsruimte en na pensionering juist andersom: mensen sparen dan niet optimaal en leiden zo tot het eerder genoemde welvaartsverlies.

Enkele eerdere conclusies

Uit onze analyses bleek dat vooral huurders een sterke terugval in nettobestedingsruimte (d.i. netto-inkomen minus woonlasten) kunnen hebben na pensionering (Hendriks et al. 2017a, 2017b). Hierbij zijn we ervan uitgegaan dat kopers op hun 35e een huis kopen, waardoor de hypotheek rond pensionering afgelost is. Waar de nettobestedingsruimte voor kopers ruim 12% stijgt ten opzichte van een paar jaar voor pensionering (met nog de laatste hypotheekbetalingen), daalt dat voor huurders met 13% (beide met anderhalf keer modaal inkomen). Ook bij kopers is de spreiding groot, afhankelijk van het gezinsinkomen en de ontwikkeling daarvan; mensen met carrière kunnen er ook op achteruit gaan. Het idee om de pensioenopbouw generiek te versoberen lijkt dan wel een oplossing te bieden voor oversparen op macroniveau (door de opbouw van pensioen- én woningvermogen), maar op microniveau is dit geen goede oplossing. De huurder krijgt dan na pensionering een nog grotere terugval in nettobestedingsruimte. Huurders zouden eerder meer pensioen moeten kunnen opbouwen dan minder.

De grootste welvaartswinst is te halen door de vermogensopbouw in de woning mee te nemen bij het bepalen van de pensioenambitie.

Kopers hebben naar verwachting na pensionering meer te besteden dan vergelijkbare huurders, maar in hun werkfase is hun nettobestedingsruimte lager door hypotheekkosten (rente plus aflossingen). In die fase zouden ze baat hebben bij maatregelen die leiden tot meer bestedingsruimte. Mogelijke oplossingen op microniveau zijn bijvoorbeeld het verzilveren van de woningwaarde na pensionering om zo extra geld beschikbaar te hebben (gecombineerd met een lagere pensioenopbouw) of het beter laten aansluiten van de pensioenopbouw bij de woonsituatie, door kopers de keuze te geven om minder pensioen op te bouwen. Voor eenzelfde levensstandaard na pensionering zouden huurders – ceteris paribus – meer pensioen moeten opbouwen dan kopers, zeker als kopers hun woningwaarde verzilveren en zo extra pensioeninkomen hebben. Zo heeft een huishouden dat een huis koopt, geen carrière maakt en anderhalf keer modaal verdient met zo’n 20 procent minder pensioenopbouw dan op 64-jarige leeftijd dezelfde nettobestedingsruimte als op 67-jarige leeftijd. Als dat huishouden de woning zou verzilveren bij pensionering en dat vermogen zou omzetten in extra pensioeninkomen, dan zou zelfs bijna 40 procent minder pensioenopbouw volstaan.[1]

Van twee spaarpotten naar één

Een huishouden met een eigen huis (60% van de woningvoorraad is koophuis, bron Ministerie BZK, 2015) is sinds 2013 verplicht om op de hypotheekschuld af te lossen om in aanmerking te komen voor de hypotheekrenteaftrek. De (over)waarde van het huis is onderdeel van het vermogen van het huishouden en na (meestal) 30 jaar geldt dat voor de hele woningwaarde omdat men dan in principe geen hypotheekschulden meer heeft. Tegelijkertijd bouwen mensen in de jaren dat ze aflossen in de meeste gevallen ook pensioen op. Kopers sparen derhalve in twee potten, waar een vergelijkbare huurder alleen automatisch in de pensioenpot spaart. Een huurder heeft daarmee op dat moment een grotere netto bestedingsruimte. Na pensionering leidt het wegvallen van de grote uitgaven voor wonen voor kopers, in combinatie met de te ontvangen pensioenuitkeringen, in veel gevallen tot een toename van de nettobestedingsruimte tijdens pensionering. In vergelijking met een huurder ligt de nettobestedingsruimte van een koper op dat moment juist hoger.

Het idee is beide vermogens (pensioen en woning) te combineren tot één: (een deel van) het woningvermogen wordt dan in feite onderdeel van het pensioen. Dit heeft diverse voordelen. Zo voorkomt men dat mensen verplicht te veel ‘sparen’ in twee spaarpotten tegelijk. Er ontstaat meer flexibiliteit om individueel te kunnen plannen en kiezen wanneer én hoeveel te sparen en tegelijkertijd creëert het ook een mogelijkheid om tijdens pensionering te verzilveren wat er uiteindelijk in de gezamenlijke pot zit.

Fiscale ‘paradigma shift

De overheid stimuleert het sparen voor pensioen fiscaal doordat de opbouw (inleg plus rendement) belastingvrij is en men pas bij uitkering belasting betaalt over het pensioeninkomen, de zogenoemde omkeerregel. Bij de spaarpot eigen woning werkt het nu anders. Ook hier is een fiscale stimulans, de hypotheekrenteaftrek, maar dit leidde juist tot een stimulans om zo min mogelijk te sparen in het huis door zo weinig mogelijk af te lossen om daarmee dit voordeel zo groot mogelijk te houden. Door de aanpassingen in de wetgeving de laatste jaren naar verplichte aflossing op nieuwe hypotheken en geleidelijke inperking van de renteaftrek (stapsgewijs naar een lagere fiscale aftrekbaarheid richting 38%), is hier beweging in gekomen. Wij geven een verdergaand nieuw perspectief in overweging.

In plaats van de rentebetaling fiscaal te belonen, zou de overheid juist de aflossing kunnen belonen. Door de aflossingen aftrekbaar te maken beloont men het opbouwen van woningvermogen (woningwaarde minus hypotheekschuld) en dit prikkelt mensen om hun schulden eerder af te lossen. Bovendien wordt hiermee het sparen in de woning fiscaal gelijk aan die van de pensioenopbouw, waardoor het eenvoudiger te integreren is. In de praktijk komt het er op neer dat de bedragen die men op de hypotheek aflost tegen een percentage aftrekbaar zijn, en zodra men de gespaarde waarde weer gebruikt voor inkomen men later afrekent met de fiscus en de claim alsnog voldoet. Als men de woning na pensionering verkoopt of verzilvert, dan valt het uitgekeerde bedrag in box 1 van de inkomstenbelasting, net als het pensioeninkomen. Als men van het vermogen een pensioen inkoopt, dan betaalt men belasting op het moment dat het pensioen tot uitkering komt. In feite past men dan de omkeerregel toe op het deel van het woningvermogen waar een hypotheek op rustte.

Om een en ander te illustreren kan het volgende voorbeeld helpen om zaken concreet te maken. In de tabel 1 vergelijken we een huishouden dat gezamenlijk anderhalf keer modaal verdient en ook pensioen opbouwt via de eigen woning.

Tabel 1: Hoe werkt het idee van pensioenopbouw uit onder twee fiscale regimes?

Huidige
fiscale stelsel (rente aftrekbaar)
Alternatieve
fiscale stelsel (aflossing aftrekbaar)

Inkomen (gezamenlijk)

52.500

52.500

Pensioenpremie

10.000

5.000

Aflossing

6.000

6.000

Rente

6.500

6.500

Belastingaftrek

2.600

2.400

Nettobestedingsruimte

22.126

25.399

 

dertig jaar volledig af. In de voorgestelde situatie lost men het huis volledig af en is de aflossing aftrekbaar en volgens de omkeerregel belast. De pensioenpremie van de eigenaar zal dan kunnen dalen, om hem zo in vermogensopbouw gelijk te trekken met de huurder [2]. Dit leidt ertoe dat de nettobestedingsruimte van de koper voor pensionering flink stijgt. Men bouwt in zijn totaliteit minder vermogen op, maar het in de woning opgebouwde vermogen is wel volledig beklemd voor pensioen; men kan het vermogen dus niet vrij opnemen.

Kortom, de pensioenpremie kan bij deze voorgestelde constructie dalen omdat met de aflossingen van de hypotheek er opbouw van vermogen is en men na de laatste aflossing minder inkomen nodig heeft om de nettobestedingsruimte gelijkwaardig te houden. De lagere pensioenpremie zorgt voor meer nettobestedingsruimte. In de opbouwfase (tussen 35 en 55 jaar) zijn bij veel huishoudens de kosten, in verband met kinderen, het hoogst. De constructie voorkomt dat mensen in de opbouwfase verplicht dubbel sparen en het spreidt de nettobestedingsruimte gelijker over het leven. Het is dan aantrekkelijk om meer bestedingsruimte in de opbouwfase te hebben, in ruil voor een potentieel overschot na pensionering.

Het is aan de mensen om te bepalen of men liever vermogen opbouwt in het pensioenfonds of via het eigen huis. Een integraal (fiscaal) kader laat mensen die afweging maken en voorkomt eventueel oversparen. Voor huurders zou het fiscaal kader mogelijk verruimd kunnen worden. Op deze manier zouden zij meer ruimte kunnen krijgen om vermogen op te bouwen (buiten het eigen huis) dan het huidige pensioenkader. [3]

Aandachtspunten

Het idee heeft nog wel enkele punten die keuzes vereisen. Ten eerste moet men bijvoorbeeld bepalen wat te doen als mensen het woningvermogen niet gebruiken. Dit is het geval als de eigenaar tot zijn dood in het hypotheekvrije huis blijft wonen. Het lijkt logisch de latente belastingclaim te verrekenen met de erfgenamen. Ten tweede zal niet iedereen het hele woningvermogen financieren met een hypotheek. Daarmee wordt ook niet het hele toekomstige woningvermogen belastbaar. Ten derde zullen mensen hun huis renoveren of verbeteren zonder een hypotheek op te nemen. Daarbij moet men onderscheid maken tussen onderhoudskosten en waardevermeerdering. Bij waardevermeerdering zullen mensen ook slechts naar rato belasting hoeven te betalen. Onder geen geval moet men investeringen in de eigen woning ontmoedigen. Ten vierde zal men ook een oplossing moeten vinden voor de belastingclaim bij verkoop voor pensionering. Mogelijke oplossingen zijn (verplicht) inkopen van een pensioen, het vermogen oormerken, het vermogen aanwenden voor de aankoop van een nieuwe woning of eventueel direct afrekenen. Ten vijfde vinden mensen zowel pensioen als hypotheek al complex en maakt het combineren het mogelijk nog complexer. Zoals de contouren van een nieuw pensioenstelsel er nu uitzien past het gebruik van het vermogen van de eigen woning prima in het “eigen pensioenpotje”.

Door de vermogens in eigen woning en pensioen te integreren ontstaat meer bestedingsruimte in de opbouwfase voor huizenkopers. Het maakt het eenvoudiger om het inkomen voor en na pensionering op elkaar en op individuele wensen af te stemmen.

Conclusies

Huurders bouwen minder vermogen op voor hun oude dag en een algemene versobering van hun pensioenopbouw zou hun nettobestedingsruimte na pensionering verder verslechteren en leiden tot een grotere terugval. Kopers bouwen meer vermogen op en hebben na pensionering meer te besteden, maar hebben vóór pensionering juist minder te besteden dan huurders. Door de vermogens in eigen woning en pensioen te integreren ontstaat meer bestedingsruimte in de opbouwfase voor huizenkopers. Het maakt het eenvoudiger om het inkomen voor en na pensionering op elkaar en op individuele wensen af te stemmen. Daarbij komt dat de fiscale inbedding een natuurlijke prikkel geeft om sneller af te lossen en zo de schuld te verlagen. Dit verkort de balansen van de Nederlandse huishoudens. Ook past dit als antwoord op de internationale druk (zie bijv. de recente aanbeveling van het IMF, 2017) op Nederland om deze onbalans te corrigeren. Er is niet langer belastingaftrek, maar uitstel van belasting, omdat men de claim na pensionering alsnog afrekent. Hierdoor verdwijnt de bevoordeling van koper versus huurder. Het houdt de stimulans voor eigenwoningbezit in stand (na pensionering is de belasting lager), maar maakt de fiscale afhandeling wel eerlijker over de inkomensgroepen. Verder stijgt het besteedbaar inkomen omdat men minder pensioenpremie hoeft af te dragen. En, tot slot, de overheid bespaart op de hypotheekrenteaftrek. Het lijkt logisch dat de overheid deze besparing teruggeeft aan de burgers in de vorm van lagere marginale belastingtarieven of andere maatregelen.

Voetnoten:


[1] Bij verzilveren veronderstellen we dat mensen 85% van hun woningwaarde kunnen verzilveren en na verzilvering huur gaan betalen.

[2] In dit voorbeeld bouwt men in het alternatieve fiscale stelsel € 11.000 pensioen op, 5.000 via het pensioenfonds en 6.000 via de woning.

[3] In het rapport ‘Huishoudenbalans ten behoeve van de Studiegroep Duurzame Groei’ uit juli 2016 staat het advies om niet meer zoveel verplicht af te lossen omdat huishoudens te veel vermogen opbouwen, wat de consumptie te veel remt en zorgt voor oversparen. Naast een lagere pensioenopbouw is een lagere aflossing op de hypotheek ook een manier om mogelijk oversparen op te lossen.

Referenties:

Hendriks, I., M. Kok, N. Kortleve, M. Kropman en J. van Valkengoed, 2017a, “Generiek pensioenbeleid past niet bij heterogeniteit inkomen en woonsituatie”, Pensioen Magazine, maart 2017, blz. 14-16.

Hendriks, I., M. Kok, N. Kortleve, M. Kropman en J. van Valkengoed, 2017b, “Pensioen- en woningvermogen beter op elkaar afstemmen”, Pensioen Magazine, april 2017, blz. 15-19.

IMF, 2017, “Kingdom of the Netherlands Article IV consultation 2016”, IMF Country Report No. 17/77, 3 april 2017.

Mehlkopf, R., C. van Ewijk, S. van den Bleeken en C. Hoet, 2017, “De waarde van maatwerk in pensioen”, Netspar Brief 08, 2017.

Ministerie van Binnenlandse Zaken, 2015, Wonen in beweging, Den Haag.

Parlevliet, J., en T. Kooiman, De vermogensopbouw van huishoudens: is het beleid in balans?, De Nederlandsche Bank, Occasional Studies Vol. 13, No. 1, 2015

Gerelateerde artikelen

Volledig artikel
© copyright 2024 Mejudice
Privacybeleid Voorwaarden voor gebruik