Back

Artikel

Home

Royale verzorgingsstaat werkt als magneet op laagopgeleide immigranten

17 dec 2008
Onderwerpen: Migratie en integratie
Trekken royale verzorgingsstaten lager geschoolde immigranten aan? De economen Cohen en Razin zeggen onomwonden ja en stellen dat er in vorige onderzoeken, die deze vraag verschillend hebben beantwoord, onterecht geen onderscheid is gemaakt tussen landen met een open immigratiebeleid en landen met een selectief immigratiebeleid op basis van opleiding. De vrijgevigheid van verzorgingsstaten blijkt in landen met een open migratiebeleid een duidelijk negatief effect te hebben op het gemiddelde opleidingsniveau van immigranten.

Een aantal Europese landen heeft te kampen met een ‘demografische ramp’ als gevolg van het dalende vruchtbaarheidscijfer. Zou migratie Europa’s bevolkingsprobleem kunnen oplossen? Landen als Duitsland hebben zowel mensen als vakkennis nodig en zoals de Financial Times (21 juni 2008) het probleem onder woorden bracht:

“De Duitse arbeidsmarkt heeft nu al een tekort aan geschoold personeel en dit zal vanaf 2010 alleen maar toenemen wanneer de naoorlogse babyboomers met pensioen zullen gaan. Wanneer dat gebeurt, zullen nagenoeg alle indicatoren van economische dynamiek - van bruto nationaal product per hoofd van de bevolking tot de arbeidsproductiviteit - kelderen. Wanneer de beroepsbevolking krimpt en het aantal gepensioneerden groeit, komt de verzorgingsstaat, die zo’n 700 miljard euro per jaar uitgeeft aan uitkeringen voor ouderen, zieken en werklozen, onder grote druk te staan.”

De vrees bestaat echter dat de instroom van laag geschoolde immigranten deze fiscale last alleen maar groter zal maken. Het idee dat immigranten aangetrokken worden door verzorgingsstaten door de vele voordelen die deze bieden, in de vorm van sociale zekerheid, onderwijs, enz. is een bekende gedachte. Een uitgebreide en royale verzorgingsstaat werkt als een magneet op immigranten (dit wordt ook wel ‘sociale zekerheidsmigratie’ genoemd).

Wisselend empirisch bewijs

Resultaten van empirisch onderzoek naar interne migratie in de Verenigde Staten zijn niet eensluidend. Een aantal onderzoeken steunt de notie van sociaal zekerheidsmigratie (zoals Southwick 1981, Gramlich en Laren 1984, Blank 1988, Borjas 1999, Gelbach 2000 en McKinnish 2005, 2007), terwijl andere studies hier geen bewijs voor vinden (zoals Walker 1994 en Levine en Zimmerman 1999).

Ook onderzoeken naar internationale migratie vertonen verschillende onderzoeksresultaten. Het onderzoek van Pedersen et al. (2004) wijst uit dat de verhouding tussen belastinginkomsten en het nationaal inkomen negatief samenhangt met de immigratiestromen vanuit 129 landen naar 27 OESO-landen. De bevindingen van Peridy (2006), Leblang et al. (2007) en van Warin en Svaton (2008) wijzen erop dat de voordelen die verzorgingsstaten bieden een positief effect hebben op de migratie vanuit diverse landen naar OESO-landen. De Giorgi en Pellizzari (2006) onderzochten de immigratie vanuit landen buiten de EU naar EU-landen en kwamen tot de conclusie dat immigranten aangetrokken worden door verzorgingsstaten, maar dat er geen noemenswaardige verschillen zijn qua opleidingsniveau. Docquier et al. (2006) hebben de immigratie vanuit 184 landen naar de OESO-landen onderzocht. Zij concluderen dat laag geschoolde immigranten veel meer dan hoogopgeleide immigranten aangetrokken worden door de voordelen van verzorgingsstaten. Dit duidt erop dat het aantal immigranten als gevolg van de vrijgevigheid van de verzorgingsstaat groeit, maar dat het gemiddelde opleidingsniveau daalt.

Onderscheid vrije migratie versus selectief beleid

In geen van deze studies wordt echter onderscheid gemaakt tussen landen met een open migratiebeleid en landen met een restrictief en selectief migratiebeleid. Dit onderscheid zou mogelijk de verschillende resultaten van de onderzoeken kunnen verklaren.

Vrije migratie betekent dat iedereen vrijelijk naar een gastland kan gaan, daar kan wonen, werken en met pensioen gaan. De Europese Unie is hier een goed voorbeeld van. EU-lidstaten zijn in het algemeen verplicht (door internationale verdragen) om vrije toegang te verlenen aan alle personen die afkomstig zijn uit een ander EU-land.

Restrictieve migratiestromen bestaan tussen landen die geen onderlinge verplichtingen hebben voor vrije migratie. Een voorbeeld van dit laatste beleid zijn immigratiequota’s. Een ander type beleid, dat steeds populairder wordt, is een migratiebeleid waarbij geselecteerd wordt op kwaliteiten. Hierbij filtert het gastland de minder gewenste immigranten eruit. Hoogopgeleide en vakkundige immigranten hebben de voorkeur boven immigranten met weinig vakkennis en een lage opleiding. Landen als Australië, Nieuw-Zeeland en Canada kennen al geruime tijd een dergelijk immigratiebeleid. Ook de VS hebben in 1990 dergelijke richtlijnen aangenomen, evenals een groeiend aantal landen in de EU, waaronder Frankrijk, Ierland en Groot-Brittannië (Docquier en Marfouk 2006).

Waarom is dit onderscheid zo essentieel?

In het geval van vrije migratie weerspiegelt een evenwicht de voorkeuren en de restricties waarmee migranten in de landen van herkomst te maken hebben (de aanbodzijde). In het geval van een restrictief migratiebeleid vertegenwoordigt een evenwicht de houding van de beleidsmakers van het gastland (de vraagzijde). Om het effect van de verzorgingsstaat op het gemiddelde opleidingsniveau van de immigranten te kunnen bestuderen, moet er dus een onderscheid gemaakt worden tussen de effecten van de vraagzijde (of beter gezegd de ‘beleidszijde’) en die van de aanbodzijde, die in feite in tegengestelde richtingen werken. Wanneer er geen onderscheid gemaakt wordt tussen deze beleidsregimes, dan kan dit een vertekend beeld geven van het effect dat een royale verzorgingsstaat heeft op het opleidingsniveau van immigranten.

Aanbodzijde

Laten we eerst het effect van de aanbodzijde bekijken, dat de motivaties weerspiegelt van potentiële migranten in de landen van herkomst. Vrijgevigheid van de verzorgingsstaat kan het aantal immigranten doen toenemen. Terwijl laag geschoolde personen aangetrokken worden door een gulle verzorgingsstaat, kunnen veel hooggeschoolde mensen hier juist door worden afgestoten. Een laag geschoolde immigrant kiest voor het land met hoge fiscale baten (bijvoorbeeld relatief hoge uitkeringen) omdat hij/zij per saldo voordeel trekt uit het systeem van belastingen en uitkeringen. Omdat een hooggeschoolde immigrant per saldo moet bijdragen aan het belastings-/uitkeringssysteem, zal hij/zij waarschijnlijk juist kiezen voor een land met relatief lage fiscale baten. Hieruit volgt dat het gemiddelde opleidingsniveau van immigranten, in evenwichtstoestand, negatief beïnvloed wordt door de vrijgevigheid van verzorgingsstaten

Vraagzijde

Laten we nu de invloed van het selectieve immigratiebeleid in het gastland – de ‘vraagzijde’ - bekijken. We gaan ervan uit dat de beleidsmakers de belangen vertegenwoordigen van de mensen die op hen gestemd hebben. Royale verzorgingsstaten heffen hoge belastingen en leggen hierdoor een zware fiscale druk op de hooggeschoolde werknemers van het gastland. Daarom zullen de laag- en hooggeschoolde kiezers in dat land de toelating van immigranten op basis van opleiding steunen, omdat de fiscale last per hoofd van de bevolking hierdoor afneemt. Hoewel de lonen van de hooggeschoolde werknemers in het land gedrukt kunnen worden door een dergelijk beleid, zullen de laaggeschoolde werknemers een maximale toelating van hoogopgeleide immigranten steunen. Hieruit volgt dat het gemiddelde opleidingsniveau van immigranten, in evenwichtstoestand, (enigszins) positief beïnvloed wordt door de vrijgevigheid van gastlanden.

Deze eenvoudige uiteenzetting toont duidelijk de tegengestelde effecten die de verzorgingsstaat heeft op het gemiddelde opleidingsniveau van immigranten. Onze aanname is dat dit veroorzaakt wordt door het feit dat verschillende migratieregimes beheerst worden door verschillende effecten. In het vrije-migratiestelsel kan iedereen het gastland vrijelijk betreden. De overwegingen van beleidsmakers van het gastland spelen daarom geen rol. We kunnen dus aannemen dat de overwegingen van de potentiële immigranten overheersen. In het geval van het restrictieve migratiebeleid worden simpele quota’s vastgesteld voor verschillend geschoolde immigranten. Hieruit volgt dat de overwegingen van de immigranten geen rol spelen. We kunnen dus aannemen dat de overwegingen van de beleidsmakers van het gastland overheersen.

Hieruit volgt weer dat het beleid van verzorgingsstaten met een vrij migratiebeleid waarschijnlijk een negatief effect heeft op het gemiddelde opleidingsniveau van de immigranten. Het beleid van verzorgingsstaten met een restrictief migratiebeleid zou daarentegen waarschijnlijk een (klein) positief effect hebben op het gemiddelde opleidingsniveau van de immigranten.

Onze onderzoeksmethode

Deze theoretische voorspellingen toetsen we met een dwarsdoorsnede van aan elkaar gekoppelde herkomst- en gastlanden. De gebruikte gegevens verdelen we in twee groepen.

  • Groep A bevat uitsluitend gekoppelde herkomst- en gastlanden die onderling een beleid van vrije migratie van arbeidskrachten voeren. In deze landen is discriminatie tussen autochtonen en immigranten met betrekking tot de toegang tot de arbeidsmarkt en de verzorgingsstaat, verboden. Dit geldt voor zestien Europese landen: Oostenrijk, België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Ierland, Italië, Nederland, Portugal, Spanje, Zweden, Groot-Brittannië, Noorwegen en Zwitserland.
  • Groep B bevat uitsluitend paren met herkomst-/gastlanden waarvan de mensen uit de herkomstlanden niet vrijelijk toegang kunnen verkrijgen tot de gastlanden en daar niet vrijelijk kunnen werken of financiële voordelen kunnen genieten. De gastlanden in deze groep zijn dezelfde zestien gastlanden als in groep A. De herkomstlanden zijn tien ontwikkelde landen: de VS, Canada, Japan, Australië, Nieuw-Zeeland, Israël, Taiwan, Hongkong, Korea en Singapore.

Deze indeling is essentieel voor onze onderzoeksstrategie om het effect van de verzorgingsstaat op de migratiestructuur te kunnen identificeren. Onze drie veronderstellingen die identificatie mogelijk maken zijn achtereenvolgens:

  1. Isolatie aanbodzijde-effect. Immigratie binnen groep A is vrij en deze groep weerspiegelt dus het effect dat de verzorgingsstaat heeft op de overwegingen van potentiële immigranten.
  2. Isolatie vraagzijde-effect. Immigratie binnen groep B wordt gestuurd door het beleid van de gastlanden. Deze aanname weerspiegelt dus het effect van de verzorgingsstaat op de overwegingen van het gastland.
  3. Exogene indeling van landen. De onderverdeling van landen in groep A en B staat volledig los van een effect op het gemiddelde opleidingsniveau van immigranten. Deze aanname berust op het feit dat deze categorisering in feite de geschiedenis van de vorming van de EU weerspiegelt sinds de verdragen die na de Tweede Wereldoorlog gesloten zijn. We kunnen aannemen dat deze akkoorden niet gesloten zijn met het oog op het opleidingsniveau van hun toekomstige immigranten. Hieruit volgt dat het verschil tussen de geschatte parameter binnen groep A en groep B ook kan worden geïdentificeerd.

We gebruiken de internationale immigratiegegevens die Docquier en Marfouk gebruikt hebben bij hun onderzoek (2006). Deze data bevatten de herkomstgegevens van immigranten tot aan het jaar 2000, en zijn gebaseerd op officiële volkstellingen en registraties. Immigranten die tot de beroepsbevolking behoren en als allochtoon geregistreerd zijn, worden op basis van opleidingsniveau onderverdeeld in drie klassen: laag (0-8 jaar onderwijs), gemiddeld (9-12 jaar onderwijs) en hoog (13 of meer jaar onderwijs). De gegevens over de uitkeringniveaus van de verzorgingsstaat per hoofd van de bevolking zijn gebaseerd op de analytische database van de OESO. Sociale zekerheidsuitkeringen omvatten allerlei soorten sociale overheidsuitgaven in geld of in natura, zoals ouderdomsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, zorgbijdragen en werkloosheidsuitkeringen. De gegevens zijn op basis van koopkrachtpariteit omgerekend naar Amerikaanse dollars tegen de in 1990 geldende koers.

En wat blijkt?

Onze resultaten komen overeen met wat we op basis van de theorie zouden voorspellen. Wanneer we de schattingen beperken tot groep A, dan zien we een aanzienlijk negatieve invloed van de verzorgingsstaat op het gemiddelde opleidingsniveau van immigranten. Ook zien we dat het effect van een royale verzorgingsstaat aanzienlijk hoger is in groep B, maar dat dit niet aanzienlijk verschilt van het nulpunt. Bij andere berekeningen - zowel wanneer we hoogopgeleiden tegenover laagopgeleiden zetten als wanneer we mensen met een gemiddeld opleidingsniveau tegenover mensen met een laag opleidingsniveau zetten - krijgen we dezelfde resultaten. Bovendien zijn onze modeluitkomsten niet afhankelijk van de specificatie van andere controlevariabelen. (1)

Het onderscheid tussen landen met een vrij migratiebeleid en landen met een restrictief migratiebeleid zou dus de verschillende resultaten van vorige studies naar het verband tussen opleidingsniveau en de vrijgevigheid van verzorgingsstaten kunnen verklaren. Een royale verzorgingsstaat kan dus een aantrekkende magneetwerking hebben op immigranten, wat een belangrijke overweging zou kunnen zijn voor Europese beleidsmakers bij de aanpak van hun toekomstige demografische tekorten en hun tekorten aan goed geschoolde arbeiders.

Voetnoot:

(1) Wanneer we een schatting van de instrumentele variabelen meenemen, waarbij de wettelijke regulering van het gastland in aanmerking wordt genomen, worden onze resultaten nog eens bekrachtigd.

Referenties:

Blank, Rebecca M. (1988), "The Effect of Welfare and Wage Levels on the Location Decisions of Female-Headed Households", Journal of Urban Economics, 24, 186.

Borjas, George J. (1999), "Immigration and Welfare Magnets", Journal of Labor Economics, 17(4), 607.

Cohen, Alon en Assaf Razin (2008), “The Skill Composition of Immigrants and the Generosity of the Welfare State: Free vs. Policy-Controlled Migration”, NBER werkdocument 14459.

De Giorgi, Giacomo en Michele Pellizzari (2006), "Welfare Migration in Europe and the Cost of a Harmonized Social Assistance", IZA discussienota No. 2094.

Docquier, Frederic, Oliver Lohest en Abdeslam Marfouk (2006), "What Determines Migrants' Destination Choice?", werkdocument.

Docquier, Frederic en Abdeslam Marfouk (2006), "International Migration by Educational Attainment (1990-2000)", in Ozden, Caglar en Maurice Schiff (eds.), International Migration, Remittances and the Brain Drain, McMillan en Parlgrave: New York.

Gelbach, Jonah B. (2000), "The Lifecycle Welfare Migration Hypothesis: Evidence from the 1980 and 1990 Censuses", werkdocument.

Gramlich, Edward M. en Deborah S. Laren (1984), "Migration and Income Redistribution Responsibilities", Journal of Human Resources, 19(4), 489.

Leblang, David, Jennifer Fitzgerald en Jessica Teets. (2007), “Defying the Law of Gravity: The Political Economy of International Migration.” Department of Political Science, Universiteit van Colorado in Boulder.

Levine, Phillip B. en David J. Zimmerman (1999), "An Empirical Analysis of the Welfare Magnet Debate Using the NLSY", Journal of Population Economics, 12(3), 391.

McKinnish, Terra (2005), "Importing the Poor: Welfare Magnetism and Cross-Border Welfare Migration" Journal of Human Resources, 40(1), 57.

McKinnish, Terra (2007), "Welfare-Induced Migration at State Borders: New Evidence from Micro-Data" Journal of Public Economics, 91, 437.

Pedersen, Peder J., Mariola Pytlikova en Nina Smith. 2004. "Selection or Networks Effects? Migration Flows into 27 OECD Countries, 1990-2000." IZA Discussienota nr. 1104.

Peridy, Nicolas (2006), "The European Union and Its New Neighbors: An Estimation of Migration Potentials", Economic Bulletin, 6(2), 1.

Southwick, Lawrence Jr. (1981), "Public Welfare Programs and Recipient Migration", Growth and Change, 12(4), 22.

Warin, Thierry en Pavel Svaton (2008), "European Migration: Welfare Migration or Economic Migration?", Global Economy Journal, 8(3), art. 3.

Walker, James. 1994. "Migration Among Low-income Households: Helping the Witch Doctors Reach Consensus." Discussion Paper vol. 1031–94, Institute for Research on Poverty, University of Wisconsin-Madison.

* Deze bijdrage is eerder verschenen op het webforum Vox op 3 december 2008.

Volledig artikel
© copyright 2024 Mejudice
Privacybeleid Voorwaarden voor gebruik