Back

Artikel

Home

Paradoxale groeilessen van de Spaanse griep

22 jan 2009
Onderwerpen: Economische geschiedenis
Met de verlenging van de werktijdverkorting tot 1 maart 2009 verstoort minister Donner het natuurlijke selectieproces dat de herschikking van kapitaal en arbeid van zwakke naar sterke bedrijven stuurt en het nieuwkomers moeilijker in plaats van makkelijker maakt. Dat dit de economische groei negatief kan beïnvloeden bewijst een interessante casus uit de geschiedenis: de Spaanse griepepidemie van 1918. De Groningse economen Van der Mandele en De Haan laten op basis van Amerikaanse ervaringen zien hoe een natuurlijk experiment nuttig kan zijn, maar niet voor herhaling vatbaar!

Lessen van de Spaanse griep

De ervaringen opgedaan tijdens en na de Spaanse griepepidemie van 1918-1919 in de Verenigde Staten bevatten niet alleen tragedie en afschuw. Achteraf gezien bevatte deze periode in de Amerikaanse geschiedenis ook waardevolle lessen voor beleidsmakers die beslissingen moeten nemen in crisistijden. Deze lessen kunnen wij trekken omdat voor de Verenigde Staten sterfte- en groeicijfers beschikbaar zijn per staat, waardoor het mogelijk is om een natuurlijk experiment in de tijd te volgen.

Eerst de feiten. Een kwart van de Amerikaanse bevolking was gedurende enige tijd behoorlijk ziek en 675.000 mensen (0,66% van de bevolking), vooral jonge mannen en vrouwen, overleefden de Spaanse griep niet. Het nationaal inkomen in de VS kreeg in drie maanden een klap van naar schatting 2,5%, vergelijkbaar met de gevolgen van de huidige kredietcrisis.

Vijf jaar geleden publiceerden de Amerikaanse economen Elisabeth Brainerd en Mark Siegler (2003) een studie waarin zij de vraag beantwoordden hoe de schade veroorzaakt door de Spaanse griep de economische ontwikkelingen nadien beïnvloedde. Uit de cijfers blijkt dat de toename van de sterfte een behoorlijke groeistimulans betekende: Een hogere sterfte van 0,1% in een bepaalde staat ging in het daarop volgend decennium gepaard met een jaarlijks hogere groei van 0,2%.Omdat de sterfte varieerde tussen 0,5% en 1,1% betekent dit dat staten met de hoogste sterfte “beloond” werden met (cumulatief) 12% extra groei! De economieën van de zwaarst getroffen staten groeiden dus aanzienlijk harder dan die van de minst getroffen staten.

Hoe valt dit paradoxale resultaat te verklaren?

De gebruikelijke verklaringen bieden geen houvast. Het “inhaaleffect” dat het armere regio’s mogelijk maakt veel sneller te groeien dan rijkere regio's biedt geen goede verklaring. Immers het inhaaleffect wordt veroorzaakt door het feit dat de rijkere regio's in het verleden hoge kosten hebben gemaakt met het ontwikkelen van nieuwe technieken, kosten die de inhalers worden bespaard. In het geval van de VS is van een historische technologische achterstand geen sprake. De Amerikaanse staten die het zwaarst werden getroffen door de griep leken in veel opzichten helemaal niet op elkaar en toch groeiden ze na de griepepidemie harder dan de staten die minder hard waren getroffen.

Survival of the fittest

De maanden waarin de Spaanse griep toesloeg moeten uiterst chaotisch zijn geweest. Veel werknemers overleden, nog meer mensen waren ziek, of moesten voor zieken zorgen. Veel bedrijven kwamen in ernstige problemen, en gingen kopje onder. Het ligt voor de hand dat zwakkere bedrijven vaker het loodje legden dan sterkere bedrijven. Doorgaans zijn dat bedrijven die technisch verouderd zijn, zwak worden geleid of door vaak onbekende oorzaken slecht beheersbaar zijn geworden. Bedrijven die het misschien onder normale omstandigheden hadden overleefd, maar nu niet bestand bleken tegen de klappen van extreem ziekteverzuim of wegvallende vraag. In die tijd werd de economische politiek van laissez-faire breed ondersteund en bijgevolg hadden zwakkere bedrijven niet veel te verwachten van de overheid. In de tijd die volgde, was er daarmee ruimte ontstaan voor de sterkere bedrijven, maar ook voor nieuwkomers met een hogere productiviteit. Met als eindresultaat dat het gemiddelde bedrijf na de epidemie sterker was dan het gemiddelde bedrijf voor de epidemie. De economie van de zwaarst getroffen staten konden significant harder groeien dan de economieën van de minst getroffen staten.

Wat kunnen beleidsmakers hiervan leren?

De belangrijkste les is dat sterfgevallen van bedrijven heel tragisch kunnen zijn voor direct betrokkenen, maar tegelijkertijd een verschuiving mogelijk maken van menskracht en kapitaal naar meer productieve, soms nieuwe bedrijven. Het is daarom niet wenselijk om als overheid het proces van verschuiving tegen te houden. Deze les lijkt minister Donner geleerd te hebben. Immers, in zijn jongste brief aan de Tweede Kamer over tijdelijke werktijdverkorting stelt hij met nadruk dat het hem er niet om gaat om bestaande werkgelegenheid te behouden, maar om de overgang van werk naar ander werk te versoepelen. “Werk omzetten in werkgelegenheid, en werkgelegenheid koppelen aan beschikbare arbeid”, zo formuleert Donner het. “Geen conserverende maatregelen is de mantra”.

Dat conserveren van bestaande werkgelegenheid is echter precies wat minister Donner doet met de jongste maatregelen ter verruiming van de werktijdverkorting. Het kabinet heeft namelijk besloten om bedrijven die te maken hebben met een tijdelijke en acute vraaguitval toestemming te geven om de werktijd van werknemers te verkorten. Normaal gesproken wordt deze ontheffing van het verbod op werktijdverkorting verleend als er sprake is van calamiteiten, die niet tot het normale ondernemersrisico behoren. Doorgaans wordt een vermindering van bedrijvigheid niet als zodanig beoordeeld. Als werktijdverkorting wordt verleend, kan voor de betrokken werknemer een beroep op de WW worden gedaan. De regering staat onder sterke druk om de regeling uit te breiden en lijkt daaraan toe te geven. Terwijl in eerste instantie bedrijven tot uiterlijk 1 januari 2009 hun aanvraag konden indienen, is deze termijn verlengd tot 1 maart 2009. De minister moet nu zijn rug recht houden en met name de maximale termijn van 24 weken dat de regeling kan duren niet verlengen.

Met zijn programma om bedrijven te beschermen voor de gevolgen van een - naar zijn oordeel tijdelijke - vraaguitval zou minister Donner een herschikking van kapitaal en arbeid wel eens moeilijker kunnen maken, in plaats van vergemakkelijken. Op de langere termijn komt dit een verbetering van de productiviteit van het Nederlandse bedrijfsleven niet ten goede. En van deze verbetering moeten we het nu juist hebben om de gevolgen van vergrijzing en globalisering op te vangen.

Referentie:

Brainerd, E., and Siegler, M.V. (2003), “The economic effects of the 1918 influenza epidemic”, Centre for Economic Policy Research Discussion Papers no. 3791. London.

Volledig artikel
© copyright 2024 Mejudice
Privacybeleid Voorwaarden voor gebruik