Ten eerste is er verschil tussen vertrouwen in competentie, dat wil zeggen het technische vermogen om aan verwachtingen te kunnen voldoen, en vertrouwen in intentie, de inzet om naar beste vermogen dat te doen. Dat tweede vergt toewijding en afwezigheid van zaken als corruptie, manipulatie en bedrog. Dit verschil maakt nogal wat uit. Als we vertrouwen hebben in de politie, betekent dit dat we denken dat ze goed boeven kunnen vangen of dat ze niet corrupt zijn? Betekent vertrouwen in de overheid dat we vinden dat de vorming en uitvoering van beleid effectief en efficiënt is, dat ze er niet een potje van maken? Of betekent het dat we vinden dat mensen bij de overheid integer zijn en zich richten op het algemene belang? Als ik zeg dat metingen van vertrouwen onbetrouwbaar zijn, bedoel ik niet dat onderzoekers de zaak bedonderen, maar dat ze het niet goed begrepen hebben.
Ten tweede moet je onderscheid maken tussen vertrouwen op (in het Engels: reliance) en vertrouwen in (in het Engels: trust). Vertrouwen op betekent dat je kwetsbaar bent voor het handelen van de ander, maar gelooft dat het wel goed komt, om welke reden dan ook. Dat kan zijn op grond van beheersing (in het Engels: control), dat wil zeggen dwang (door contract of hiërarchie) of eigenbelang (de ander heeft er baat bij om aan jouw verwachtingen te voldoen). Als je in iemand vertrouwt dan gaat dat verder. Je gelooft dan dat het wel goed komt ook als de ander de mogelijkheid heeft om jou kwaad te doen, en er ook belang bij heeft om dat te doen, maar het toch niet doet. Dat is dan gebaseerd op moraliteit, ethiek, loyaliteit, altruïsme, vriendschap of gewoonte. Het is overigens niet een kwestie van ofwel controle ofwel vertrouwen in. Er is zelden 100% vertrouwen in. Dat neemt niet weg dat als je meer vertrouwen in iemand hebt je je misschien kunt permitteren minder controle uit te oefenen, iemand meer ruimte te geven.
Ten derde zijn er niveaus van vertrouwen: in mensen, organisaties waarin ze werken en de omgeving daarvan, in de vorm van markten, instituties en de staat van de economie. Als iemand onder druk staat, bedreigd wordt in zijn baan of het bestaan van het bedrijf, door concurrentie of een slechte economie, dan zal hij minder ruimte zien voor loyaliteit.
Als we geen intentioneel vertrouwen meer hebben in het bankwezen, gaat dat dan om de mentaliteit van de mensen die er werken, om het beleid van banken of om de druk uit hun omgeving, van aandeelhouders (druk tot groei), en van arbeidsmarkten (druk tot bonussen)?
Als we de globale vraag aan mensen stellen of ze vertrouwen hebben in iets of iemand, en we verduidelijken niet wat we bedoelen, over welk aspect van vertrouwen we het willen hebben, dan hangt het van hen af wat ze in hun antwoord bedoelen. Voor de een is dat iets anders dan voor de ander. Het kan afhangen van het land waar we de vraag stellen, het beroep, opleidingsniveau, karakter, persoonlijke ervaring en omstandigheden van het moment. Kortom, het resultaat is onbetrouwbaar. Vertrouw dus uitspraken over vertrouwen niet voordat in de vraagstelling met de meerduidigheid van het begrip rekening is gehouden.
* Eerder verschenen in het Financieele Dagblad van 7 oktober 2010.
Referenties:
Fukuyama, F., 2010, De eerste Frederik van Eeden lezing, Internationale School voor Wijsbegeerte, 14 september 2010.
Kloosterman, R., en H. Schmeets, 2010, Vertrouwen in medemens en instituties toegenomen aan het begin van de 21e eeuw, Bevolkingstrends, 2e kwartaal 2010.