Achtergrond
Robert Skidelsky is emeritus professor in de politieke economie aan de
Universiteit van Warwick. Naast dat hij bij het grotere publiek bekend
staat als dé biograaf van Keynes, geldt Skidelsky als expert op het gebied
van historische en recentere ontwikkelingen in de economische wetenschap.
In die hoedanigheid is Skidelsky actief betrokken bij hervormingen in het
economieonderwijs, onder andere als voorzitter van het “UK Economics
Curriculum Committee” van het Institute for New Economic Thinking (INET).
Lord Robert Skidelsky is is emeritus professor in de politieke economie aan
de Universiteit van Warwick. Hij heeft verschillende boeken geschreven
waaronder de driedelige biografie van John Maynard Keynes (Skidelsky, 1983;
1992; 2000). Als lid van het hogerhuis is hij voornamelijk betrokken
geweest bij het debat rondom economisch beleid sinds de crisis van 2008. En
sinds 2010 zit hij in de adviesraad van de Institute for New Economic
Thinking (INET).
U bent actief betrokken bij het debat rondom de problemen van de
huidige economische discipline. Wat zijn volgens u de grootste
problemen?
“Ik zie vijf grote problemen in de huidige economische wetenschap. Ten
eerste is de mate van abstractie buitensporig. De link tussen de analyse en
de werkelijke wereld wordt afgesneden door de veelheid aan onrealistische
assumpties. Dit wordt ook wel de Ricardian Vice genoemd. Deze term is
afgeleid van David Ricardo, die beargumenteerde dat hij alle directe
economische consequenties buiten beschouwing kon laten om zo het evenwicht
op de lange termijn goed te kunnen bekijken. Het opzetten van de ideale
gedachtewereld waarin geen verstoringen zijn met de mechanismen van het
model, is tegenwoordig dominant in de wetenschap.
Een tweede probleem is het evenwichtsdenken, ook wel physics envy
genoemd. Dit is het idee dat met wiskundige methoden wetten over
samenlevingen te vinden zijn. Onderdeel ervan is het idee dat economieën
een natuurlijke neiging hebben tot een optimaal evenwicht met volledige
werkgelegenheid. Volgens mij klopt dit simpelweg gewoon niet.
Een derde probleem is de mate van formalisering: alles tot wiskundige
vergelijkingen reduceren is problematisch. Het is namelijk onmogelijk alle
onderdelen en eigenschappen van economieën uit te drukken in wiskunde. Neem
bijvoorbeeld het vakgebied ontwikkelingseconomie, waarin centraal staat
waarom sommige landen arm zijn. Wiskunde kan hier helpen door bijvoorbeeld
relaties tussen besparingen, investeringen en rentestanden te beschrijven.
Maar een belangrijk onderdeel in dit vraagstuk is de rol en kwaliteit van
staten, corruptie en relaties tussen kolonies en hun kolonisators. Dat is
belangrijk maar valt niet in wiskunde uit te drukken.
Ten vierde is de monocultuur binnen de economische wetenschap
problematisch, het geloof dat er slechts één juiste manier is om economie
te bestuderen. En ten slotte het methodologisch individualisme, dat de
economische wereld reduceert tot Robinson Crusoes - die heldhaftig hun nut
maximaliseren terwijl sociale, psychologische, antropologische en
biologische eigenschappen van mensen zijn uitgewist - is problematisch."
U noemde zonet psychologische factoren. Is de opkomst van de
gedragseconomie de oplossing voor de problemen in de economische
wetenschap?
“De opkomst van gedragseconomie is een vooruitgang ten opzichte van het
bestaande omdat het besluitvorming realistischer probeert te maken door
experimenten te doen en niet gewoon aan te nemen dat een homo economicus
rationeel zijn nut maximaliseert. Daniel Kahneman is hierbij natuurlijk erg
invloedrijk geweest, en is zo ook de eerste psycholoog die de Nobelprijs
voor de economische wetenschappen heeft ontvangen.
Wat gedragseconomie echter niet doet is een verband leggen tussen
individueel gedrag en de samenleving als geheel. Gedragseconomie is
namelijk onderdeel van een speltheoretische manier om naar individuen te
kijken. Het gevaar is hierbij dat het al het gedrag dat niet binnen het
neoklassieke paradigma van rationaliteit valt, als irrationeel gedrag
behandelt, terwijl dit niet altijd terecht is. Veel gedrag is redelijk maar
conformeert zich niet tot de neoklassieke versie van rationaliteit. Als er
bijvoorbeeld onvoldoende informatie over de toekomst is om
waarschijnlijkheden van gevolgen van bepaalde handelingen accuraat te
berekenen, is het rationeel om een andere methode te gebruiken om tot
besluiten te komen. Maar zodra we hier andere methoden voor gebruiken,
zeggen neoklassieke economen dat we evident irrationeel gedrag vertonen.
Gedragseconomie moet verder gaan dan een tweedeling tussen rationaliteit en
irrationaliteit. Deze tweedeling is niet zo fundamenteel van belang om te
begrijpen hoe mensen keuzes maken. Uiteraard speelt het wel een rol. Neem
bijvoorbeeld Donald Trump; is hij rationeel? Hij lijkt sommige keuzes wel
erg snel te maken, op basis van emoties of iets vergelijkbaars. Een veel
interessantere vraag is echter: wat is de beste manier om tot een
beslissing te komen als je niet weet wat de toekomst zal brengen? Dan kan
worden nagedacht over de verschillende manieren waarop mensen keuzes maken
en dat is denk ik de belangrijkste vraag voor gedragseconomen”.
Sommige economen hebben een “Whig-interpretatie” van de ontwikkelingen
in de economische wetenschap. Dit betekent dat kennis accumuleert en de
discipline daarmee lineaire vooruitgang boekt. De enige reden dat
wetenschappelijke inzichten veranderen, is dat ze verbeteren. De beste
theorieën hebben de meeste invloed en zo is hetgeen wat dominant is,
het beste. Is dit een juiste interpretatie?
“Nee. De reden dat de Whig-interpretatie onjuist is, is dat het onmogelijk
is binnen de economische wetenschap dingen écht te bewijzen. Met empirisch
onderzoek als data-analyses en experimenten kunnen economische theorieën
niet gefalsificeerd worden omdat het aantal voorwaarden waar aan voldaan
moet worden te groot is. Daarom neemt het werken met aannames in modellen
zo’n centrale plek in de economische wetenschap in.
Het is onjuist te denken dat de geschiedenis van het economisch denken een lineair proces naar verbetering is.
Een goed voorbeeld van de onjuistheid van de Whig-interpretatie is de
kwantiteitstheorie van het geld, de oudste theorie in de macro-economie.
Mensen hebben over deze theorie driehonderd jaar gediscussieerd, en ze zijn
het nog steeds oneens. Door aandacht te schenken aan de geschiedenis van
het economisch denken wordt men bewust van het feit dat argumenten
herhaaldelijk ingebracht worden en een resolutiemechanisme afwezig is.
Daarom is het verkeerd studenten enkel één dominant paradigma te
presenteren. Het verarmt het onderwerp door de grootste denkers uit de
discussie te snijden en alles te reduceren tot een aantal modellen
. Dat dit de manier is waarop de natuurwetenschappen onderwezen worden
impliceert niet dat in het economieklaslokaal ook zo moet. De economie is
geen natuurwetenschap.”
Als de Whig-interpretatie onjuist is, welke zaken hebben dan wel
invloed op de ontwikkeling van de economische wetenschap?
“Ik denk dat er een relatie is tussen ideeën, belangen en ideologie, maar
dat deze relatie erg ingewikkeld is en dat niemand een erg bevredigende
analyse heeft hoe deze precies met elkaar samenhangen. De ideeën van Marx
over de boven- en onderbouw in een samenleving zijn een goed startpunt het
vraagstuk aan te pakken, maar zij vertellen zeker niet alles. Het
belangrijke inzicht van Marx is dat de bovenbouw van samenlevingen - de
cultuur en politiek - rust op en dus afhankelijk is van de onderbouw, die
bestaat uit de economie en materialistische omstandigheden. Marx’ visie
impliceert daarom dat de economische wetenschap, onderdeel van de
bovenbouw, enkel de huidige economische structuren legitimeert. Hier zijn
ze immers van afhankelijk.
Dit is een te simplistische visie omdat de relatie tussen ideeën, belangen en
ideologie veel complexer is. Dit komt met name doordat economen hun ideeën
graag een wetenschappelijke status toekennen. Zo is het logisch dat
economen ontkennen dat ideologie en belangen een plek hebben binnen hun
ideeën. Economen houden niet van het idee dat ze “paid guns” zijn van het
bedrijfsleven, net als dat overheden niet houden van het idee dat ze
simpelweg de wensen van de financiële gemeenschap uitvoeren. In
werkelijkheid eisen economen, net als andere groepen, allemaal een beetje
autonomie op. Dat verzwakt de afhankelijkheid die de bovenbouw van de
onderbouw zou hebben. Daarmee is het moeilijk te zeggen hoe de
wisselwerking tussen ideeën, belangen en ideologie in elkaar steekt.
Georganiseerde disciplines hebben hun interne hiërarchie, hun priesters, kerk en heilige boeken. Zelden verandert dit proces van binnenuit.
Desalniettemin is het duidelijk dat het erg lastig is te verklaren waarom
een bepaalde groep ideeën dominant is op een bepaald moment, zonder
rekening te houden met de trits van ideeën, belangen en ideologieën. De sociologie van het succes, zoals Schumpeter dit betitelde, en het werk van Thomas Kuhn over
paradigma’s zijn hierin belangrijk omdat deze kijken naar hoe het
economisch vakgebied zichzelf georganiseerd heeft. Ze verklaren hoe een
bepaalde groep ideeën zich vormen, verspreiden en verdedigen zodat zelfs
wanneer deze ideeën geen goede resultaten meer produceren, ze dominant
blijven. Georganiseerde disciplines hebben hun interne hiërarchie, hun
priesters, kerk en heilige boeken. Zelden verandert dit proces van binnenuit.
Gebruikelijker voor dit soort, laten we zeggen “wetenschappelijke religies”
is dat niemand meer in ze gelooft en ze op een gegeven moment
uitsterven. Dit proces duurt echter enorm lang omdat er veel in
geïnvesteerd wordt de ideeën overeind te houden.”
Referenties:
Skidelsky, R. (1983) John Maynard Keynes: Hopes Betrayed, 1883–1920. Penguin, New York.
Skidelsky, R. (1992) John Maynard Keynes: The Economist as Savior,
1920–1937.Penguin, New York.
Skidelsky, R. (2000) John Maynard Keynes: Fighting for Britain, 1937–1946.Penguin, New York.
Skidelsky, R. (2010), The Crisis of Capitalism: Keynes Versus Marx.The Indian Journal of Industrial Relations, Vol. 45, No. 3.
pp. 321-335.