Back

Artikel

Home

De buitenwacht: economen en de valkuil van het normatieve denken

14 nov 2016
Onderwerpen: Economisch denken
Uit verschillende hoeken komen geluiden naar voren dat de economie meer kennis moet nemen van wat er in andere disciplines gebeurt. Me Judice heeft de handschoen opgepakt en stelt auteurs uit verschillende disciplines de eenvoudige vraag wat kunnen economen van hen leren? Vandaag laten wij socioloog en bestuurskundige Wim Derksen aan het woord. Hij heeft vanuit zijn jarenlange ervaring in beleid en wetenschap intensief te maken gehad met economen. Vanuit die invalshoek geeft hij zijn visie op waar economen doorschieten en wat meer bescheidenheid aan de dag kunnen leggen. De pretenties van het wiskundige wereldbeeld en de normatieve denkbeelden die economen ontlenen aan dat wereldbeeld is een centraal punt in zijn beschouwing.

Ervaring met economen

Wat zouden economen van andere wetenschappen kunnen leren? De vraag vooronderstelt een grote kennis van de economische wetenschap. En uiteraard van de andere sociale wetenschappen, omdat ik er op voorhand vanuit ga dat economen vooral van andere sociale wetenschappen kunnen leren. Die grote kennis heb ik niet. Ik ken wel veel economen. En ik heb met veel economen samengewerkt. Ja, vanuit die ervaring zou ik hen wel iets willen leren.

Laat ik niet alleen uit hoffelijkheid starten met de constatering dat ik economen vaak bewonder. Ik geniet enorm van hun scherpte. De kunst om de wereld als wiskunde te beleven. Je komt zelden een econoom tegen die die scherpte mist. Aan die scherpte kan je je laven, als socioloog en zeker als bestuurskundige. Mijn genieten heeft vooral betrekking op het jongleren van economen binnen de wereld van hun eigen modellen. Maar eerlijk gezegd: dat genieten kan ook gemakkelijk overgaan in irritatie. Die zelfgecreëerde wereld, die geheel in formules valt te vatten, is immers wel een schijnwereld. De modellen pakken een deel van de werkelijkheid en niet het geheel. En zelfs niet de kern.

Voorspellen

Laten we nog eens terugdenken aan die befaamde uitspraak van Coen Teulings. Na de kredietcrisis sprak hij als directeur van het CPB de wijze woorden dat “wij deze crisis niet hadden kunnen voorspellen”. Hij bracht het als een nieuwsfeit. Alsof economen de toekomst normaal wel kunnen voorspellen. Voor een socioloog zou een dergelijke uitspraak ondenkbaar zijn. Sociologen weten waarom maatschappelijke processen niet te voorspellen zijn. Onder andere omdat de mens met die voorspelling aan de haal kan gaan. Denk aan de self-fulfilling prophecy van Robert Merton (1949/1968) en de dubbele hermeneutiek van Anthony Giddens (1984). Begrijp me goed, ik heb geen enkel probleem met het onvermogen van economen om de toekomst te voorspellen. Wel met hun pretentie dat ze het wel kunnen.

Wat zou het heerlijk zijn als het CPB bemand zou worden door economisch sociologen. Waarom zijn er eigenlijk zo weinig economisch sociologen?

Overigens hadden economen een veel meer betekenisvolle rol kunnen spelen in het debat over de kredietcrisis als ze meer geïnteresseerd waren geweest in de empirie. Beter gezegd: als de economische wetenschap meer was gebaseerd op empirisch en historisch onderzoek dan op modellen. Ja, wat zou het heerlijk zijn als het CPB bemand zou worden door economisch sociologen. Waarom zijn er eigenlijk zo weinig economisch sociologen? Komt dat door ons verlangen naar helderheid en simpelheid dat wel door de economen en niet door de sociologen wordt bevredigd?

Modellenwereld

Natuurlijk zullen veel economen zich niet meteen kunnen vinden in de gedachte dat ze in een zelfgecreëerde schijnwereld leven. Ze zullen verwijzen naar het vele onderzoek dat aan hun modellen ten grondslag ligt. Ze doen toch zoveel onderzoek naar multipliers en handelsstromen en noem maar op? Al die gegevens vinden toch hun plek in hun modellen? Dat is allemaal waar. Maar nog steeds is de werkelijkheid geen model. Om de werkelijkheid te kunnen vatten heb je aan modellen nooit genoeg.

Een voorbeeld. Onder leiding van het CPB schetsen de planbureaus periodiek scenario’s voor de toekomst van Nederland. Zo ook de Welvaart en Leefomgeving-scenario’s van 2006. Ik was er nauw bij betrokken. Aan die scenario’s was veel onderzoek vooraf gegaan, maar uiteindelijk bleef in elke redenering overeind staan dat meer globalisering en meer marktwerking zouden leiden tot een hogere economische groei. De CPB-modellen schreven dat bij wijze van spreken voor. De praktijk was geheel anders. De kredietcrisis die ons op jaren achterstand heeft gezet, werd geheel veroorzaakt door globalisering en marktwerking, vooral in het bankwezen. Het was exemplarisch voor het denken van economen. Ze gebruiken de empirie meestal slechts om hun eigen modellen te laden.

Eigen wijze van duiden

Natuurlijk heeft iedereen het recht om op zijn eigen manier de werkelijkheid te duiden. Juist door verschillende perspectieven en verschillende benaderingen te hanteren zullen we die werkelijkheid beter gaan begrijpen. Zo heeft ook het modelleren van de sociale werkelijkheid ongetwijfeld veel wetenschappelijke waarde. Maar waarom te denken dat een model met wetenschappelijke waarde, ook meteen voorschrijft wat je moet doen? Waarom schrijven die economen toch zo gemakkelijk hun recepten uit?

Wie herinnert zich niet de discussie over de noodzaak van bezuinigen na de kredietcrisis. Veel economen meenden dat het kabinet voorlopig minder prioriteit zou moeten geven aan verkleining van het begrotingstekort en beter de economie kon aanjagen door te investeren. Zo ook de vooraanstaande econoom met we ik in die tijd eens discussieerde over het begrotingsbeleid. Ik bracht in dat het politiek altijd erg moeilijk is om mensen van de noodzaak tot bezuinigingen te overtuigen als de bomen tot in de hemel reiken. En dat je om die reden beter kan bezuinigen op een moment waarop iedereen van de ernst van de situatie doordrongen is. De econoom keek mij vriendelijk aan en zei: dat is een politicologisch argument en dat valt buiten onze redenering. Dat was heel eerlijk van hem, maar blijkbaar vond hij het geen probleem om op basis van kennis van een deelaspect de regering over het gehele probleem te adviseren.

Hoezo waardevrijheid?

Hoewel de economie een sociale wetenschap is, lijken veel economen eerder de habitus te hebben van een wiskundige. Een sociale wetenschapper zal zich altijd blijven afvragen of zijn onderzoek zijn conclusies wel rechtvaardigen. Hoe staat het met de betrouwbaarheid en de validiteit van mijn onderzoek? Wiskundigen kennen daarentegen het eureka-moment van het oplossen van de som. In wiskunde is het antwoord goed of fout. In de sociale wetenschappen is het meer of minder overtuigend of meer of minder plausibel.

Economen zouden ook veel zelfkritischer moeten zijn ten aanzien van de normatieve uitgangspunten van hun modellen. Ik geloof niet in waardevrijheid van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Maar ik geloof wel dat we de sociale wetenschappen verder brengen door de eigen normativiteit zoveel mogelijk terug te dringen en elkaar daarop nadrukkelijk aan te spreken. In dat opzicht heb ik me altijd verbaasd over de maatschappelijke kosten-baten-analyses die in de economenwereld vaak erg geliefd zijn. En mijn verbazing betreft niet alleen het feit dat mkba’s nooit alle kosten en baten in beeld kunnen brengen (dat argument van het verengen van de werkelijkheid tot de mogelijkheden van het eigen model heb ik hierboven genoemd). Mijn verbazing betreft vooral de normatieve gedachte om de betalingsbereidheid van burgers bij het monetariseren van kosten en baten centraal te stellen. Als een huis in de buurt van een bos gemiddeld € 30.000 duurder is dan een huis zonder bos, dan zijn de maatschappelijke baten van een bos € 30.00 x N (aantal huizen). Het CPB meende zelfs ooit dat het investeren in cultuur zin had zolang de grondprijzen erdoor stegen (CPB, 2010). Ja, als u het niet begrijpt, dan klopt dat.

Ik geloof niet in waardevrijheid van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Maar ik geloof wel dat we de sociale wetenschappen verder brengen door de eigen normativiteit zoveel mogelijk terug te dringen en elkaar daarop nadrukkelijk aan te spreken.

Die fundamenteel normatieve manier van denken vinden we terug in het denken van (veel) economen over de rol van de overheid. Hun uitgangspunt luidt altijd dat de markt de beste informatie verschaft over de voorkeuren van burgers. En het is vooral de rol van de overheid om marktimperfecties weg te nemen. Maar door de markt centraal te stellen wordt de democratie miskend. Ook in het democratisch circuit, in de politiek maken burgers hun verlangens kenbaar. Ja, ook dat gaat met imperfecties gepaard. Maar in de democratie worden de maatschappelijke verlangens van burgers in ieder geval beter zichtbaar dan alleen in de huizenprijzen in een bosrijke omgeving. Het denken vanuit markten, dat economen zo sterk maakt, leidt hier niet alleen tot een verenging van de werkelijkheid, maar ook tot een normatieve vertekening.

Publieke belangen

In de jaren negentig werd het debat over de rol van de overheid sterk door economen geframed. We hadden vooral te dealen met de niet onderdrukken neiging om de taken van de overheid geheel vanuit imperfecties van de markt te definiëren. En dat is fundamenteel normatief. In het WRR-rapport Het borgen van publiek belang kozen wij voor een andere benadering. Onze stelling was: natuurlijk moet de overheid geen zaken doen die de markt, of beter: de samenleving zelf kan doen. Maar wie de rol van de overheid wil definiëren moet niet starten bij de markt maar bij de verlangens van burgers. De overheid heeft bij uitstek de verantwoordelijkheid nemen voor de behartiging van maatschappelijke belangen die door samenleving en markt onvoldoende worden behartigd. En burgers bepalen welke maatschappelijke belangen we gezamenlijk willen nastreven. Bij het nadenken over publieke belangen is de economische wetenschap ongelofelijk behulpzaam, maar niet bepalend. Niet de economisch wetenschap, laat staan economen, bepaalt wat de overheid moet doen, maar dat doet het volk.

Ja, ik blijf van ze houden. Maar ze zouden hun vak verder brengen als ze wat empirischer werden en wat minder normatief.

Referenties:

Centraal Planbureau, 2010, Stad en land, Den Haag.

Giddens, Anthony, 1984, The Constitution of Society. Outline of the Theory of Structuration, CUP, Cambridge.

Merton, Robert, 1968, Social Theory and Social Structure, Enlarged Edition, New York.

Gerelateerde artikelen

Volledig artikel
© copyright 2024 Mejudice
Privacybeleid Voorwaarden voor gebruik