Back

Artikel

Home

Consumptie is de achilleshiel van de Nederlandse economie

13 sep 2013
Onderwerpen: Macro-economische politiek
De Nederlandse economie komt maar zeer moeizaam uit de balansrecessie. Volgens Rabo-econoom Theo Smid is de zwakke plek het consumptieniveau dat sterk gedaald is de laatste jaren. Die daling komt voor een belangrijk deel voort uit de afname van het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens. Wie een herstel wil bewerkstelligen moet dan ook instrumenten als lastenverzwaringen en loonmatiging voor dit moment afzweren.

Consumptiekrimp

De particuliere consumptie had de afgelopen jaren een groot aandeel in de tegenvallende economische activiteit (figuur 1). Volgens de meest recente raming van de Rabo ligt het consumptievolume eind 2014 circa 7% onder het niveau van begin 2008. Een dergelijke langdurige en diepe consumptiekrimp heeft zich in de naoorlogse geschiedenis in geen enkele andere periode voorgedaan. De belangrijkste verklaring voor de consumptiedaling is een afname van het reëel beschikbaar inkomen. Herstel van de consumptie moet dan ook vooral komen via meer bestedingsruimte voor huishoudens. Dit zou betekenen dat sociale partners moeten afzien van loonmatiging en de regering van verdere lastenverzwaringen.

Figuur 1: Daling consumptie heeft groot aandeel in tegenvallende economische activiteit

Figuur 1: Daling consumptie heeft groot aandeel in tegenvallende economische activiteit
Bron: CBS

Consumptieontwikkeling verklaard

Om de teleurstellende consumptieontwikkeling nader te analyseren hebben we met behulp van het macro-econometrische model NiGEM (NIESR, 2013) een uitsplitsing gemaakt naar de factoren die de consumptiegroei bepalen. De consumptievergelijking in NiGEM is gebaseerd op empirische studies naar het life-cycle model en volgt uit het menselijk kapitaal en niet-menselijke kapitaal van huishoudens (Barrell en Davis, 2007).

In de onderstaande analyse van de consumptie wordt alleen gebruik gemaakt van de lange-termijn vergelijking. Volgens deze vergelijking wordt de consumptie van huishoudens enkel gedreven door inkomen en vermogen. Dit is gebaseerd op de levenscyclus-hypothese van Modigliani en Brumberg (1954) die stelt dat consumenten over hun hele levensloop een optimaal consumptiepad uitstippelen op basis van hun huidige financiële vermogen en menselijk kapitaal (de verdisconteerde waarde van toekomstig inkomen). In de door ons gebruikte consumptievergelijking is inkomen gedefinieerd als het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens. Vermogen bestaat uit het netto financieel vermogen en huizenvermogen. Vervolgens wordt de groeivoet van de consumptie nog neerwaarts gecorrigeerd met een demografische factor: het percentage 65-plussers in de potentiële beroepsbevolking

De mate waarin consumptiegroei wordt gedreven door inkomen en vermogen hangt af van het percentage huishoudens met liquiditeitsrestricties. Dit soort huishoudens hebben geen vermogen waaruit ze kunnen consumeren en hebben geen toegang tot de kapitaalmarkt alwaar ze leningen kunnen afsluiten. Zij zullen noodgedwongen in elke periode hun volledige beschikbare inkomen consumeren. Tegelijkertijd zijn er ook huishoudens die zich gedragen ‘alsof’ ze liquiditeitsrestricties hebben. Zij hanteren eenvoudige vuistregels ter bepaling van hun consumptiegedrag (Campbell en Mankiw, 1989). Empirisch zijn deze huishoudens moeilijk van liquiditeitsgerestricteerde huishoudens te onderscheiden. Nederlandse huishoudens zien zich vaker dan huishoudens in andere ontwikkelde landen geconfronteerd met liquiditeitsrestricties (Sarantis en Stewart, 2003). Dat heeft veel te maken met de institutionele vormgeving: in Nederland wordt veel collectief gespaard via de pensioenfondsen. Het nadeel hiervan is dat wanneer het reëel beschikbaar inkomen daalt, zoals de afgelopen jaren het geval was, de liquiditeitspositie van huishoudens al snel in de knel komt (Stegeman en Kamalodin, 2013).

Daarnaast is er een groep huishoudens die niet te maken heeft met liquiditeitsrestricties. Zij kunnen hun vermogen wel aanwenden voor consumptie en hebben toegang tot de kapitaalmarkt. Deze consumenten gedragen zich volgens de levenscyclus-hypothese. In onze lange-termijn vergelijking wordt geen expliciet onderscheid gemaakt tussen liquiditeits- en niet-liquiditeits gerestricteerde huishoudens. Wel zeggen de coëfficiënten voor inkomen en vermogen indirect iets over liquiditeitsrestricties. Immers, als alle huishoudens te maken zouden hebben met liquiditeitsrestricties (dan wel doen alsof), wordt de consumptie op lange termijn uitsluitend gedreven door inkomen.

Gedreven door inkomen

Een schatting van onze consumptievergelijking (over de periode 1996K1-2013K2) levert een coëfficiënt van het reëel beschikbaar inkomen op van 0,73, hetgeen betekent dat 73% van de consumptie van huishoudens op lange termijn wordt gedreven door de inkomensontwikkeling. De resterende 27% wordt toegeschreven aan vermogensontwikkeling. Vervolgens wordt de macro groeivoet van particuliere consumptie nog neerwaarts gecorrigeerd voor het aandeel 65-plussers in de potentiële beroepsbevolking.

Figuur 2 geeft een uitsplitsing van de consumptieontwikkeling naar factoren. Hieruit komt naar voren dat het grootste deel van de consumptiedaling in de periode 2008-2012 kan worden toegeschreven aan een daling van het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens. Dit is in lijn met eerdere schattingen (CPB, 2013; DNB, 2013). Tussen 2008 en 2011 kregen consumenten een cumulatieve reële inkomensdaling voor hun kiezen van 0,6%, waarna het reëel beschikbaar inkomen in 2012 met maar liefst 2,4% daalde. De reële inkomensdaling in de periode 2008-2012 is vooral te wijten aan een daling van de werkgelegenheid in uren, hogere belastingen en premies, lagere inkomens uit vermogen (o.a. rente en winstuitkeringen). Daarnaast is het reële uurloon de laatste twee jaar eveneens gedaald. In 2012 trok de ontwikkeling van het reële uurloon 0,6%-punt van het reëel beschikbaar inkomen af. De werkgelegenheid in uren en de belastingen en sociale premies trokken beide respectievelijk nog eens 0,9%-punt en 0,5%-punt af. In 2012 hield de daling van de consumptie geen gelijke pas met de daling in het reëel beschikbaar inkomen. Een afname van de macro-economische bruto besparingen heeft een nog sterkere krimp van de consumptieve bestedingen voorkomen.

Figuur 2: Daling reëel beschikbaar inkomen zet consumptie onder druk

Figuur 2: Daling reëel beschikbaar inkomen zet consumptie onder druk
Bron: CBS, Rabobank

Dalend vermogen

Vermogenseffecten, waaronder daling van het huizenvermogen, droegen de afgelopen jaren eveneens negatief aan de consumptiegroei bij, maar in veel minder sterke mate. 1,4%-punt van de 4,5% gerealiseerde consumptiedaling in de periode 2008-2012 kan volgens ons eenvoudige model worden toegeschreven aan vermogenseffecten. Hierbij gaat het om het totale netto vermogen van huishoudens (bezittingen minus schulden). De belangrijkste component, het huizenvermogen, staat de laatste jaren onder druk. Vanaf het hoogtepunt in 2008 zijn de huizenprijzen nominaal met 21% gedaald.

Figuur 3 laat echter zien dat het totale reële vermogen van huishoudens minder hard afnam dan het huizenvermogen. Dit komt doordat het netto financiële vermogen van huishoudens in de vorm van deposito’s, aandelenvermogen en pensioenvermogen over dezelfde periode is toegenomen. Hierdoor bleef het neerwaartse effect van de netto vermogensdaling op de consumptie beperkt. Ondanks de dempende werking van het netto financieel vermogen is het contrast met de voorgaande decennia groot. Vooral eind jaren negentig droegen vermogenseffecten juist fors bij aan de consumptiegroei. In de periode 1998-2002 nam het consumptievolume met circa 12% toe. Bijna de helft van de toename in het consumptievolume in deze periode wordt volgens ons model verklaard door reële vermogensgroei. Veruit het grootste deel kwam voor rekening van een toename van het huizenvermogen, vooral tegen het einde van de jaren negentig.

Figuur 3: Totaal reëel vermogen daalt minder hard dan reëel huizenvermogen

Figuur 3: Totaal vermogen daalt minder hard dan huizenvermogen
Bron: CBS, Rabobank

Als de huizenprijzen niet gedaald waren…

De prijsdaling op de koopwoningmarkt wordt in beleidskringen terecht gezien als een van de grootste problemen van de Nederlandse economie op dit moment. Daar komt bij dat huishoudens in Nederland relatief hoge (hypotheek)schulden hebben ten opzichte van hun inkomen. Het IMF (2012) concludeert dat landen met een inzakkende huizenmarkt, voorafgegaan door een sterke groei van consumentenschulden, te maken kregen met een sterkere krimp van de consumptie. Dit patroon zagen we de afgelopen jaren ook in Nederland terug (figuur 4).

Figuur 4: Dalende huizenprijzen vallen in Nederland samen met krimpende consumptie

Figuur 4: Dalende huizenprijzen vallen in Nederland samen met krimpende consumptie
Bron: CBS

Een interessante vraag is in hoeverre de daling in woningprijzen in Nederland het afwijkende consumptiepatroon van de afgelopen jaren kan verklaren. Daarom hebben we een scenario doorgerekend waarin de huizenprijzen vanaf de piek in het derde kwartaal van 2008 constant zouden zijn gebleven. In dit scenario was het consumptievolume in de periode 2008-2012 met 3% gekrompen in plaats van de eerder genoemde 4,5%. Ondanks de stabilisatie in huizenprijzen zou er in dit scenario nog steeds sprake zijn van een krimp van de consumptieve bestedingen.

Loonmatiging desastreus voor consumptie

In beleidsdiscussies wordt loonmatiging regelmatig genoemd als instrument om de Nederlandse economie weer op gang te helpen. Definities worden echter niet altijd gegeven, wat tot verwarring kan leiden. Hier gaan we voor het gemak mee in een veel gebruikte definitie van loonmatiging: een nullijn (dus geen loonstijging). Argumenten voor loonmatiging die vaak worden genoemd is dat het helpt om de werkloosheid terug te dringen en via een betere prijsconcurrentiepositie de export stimuleert. Ook het kabinet toont zich in het regeerakkoord en op Prinsjesdag voorstander van loonmatiging in de collectieve sector. Zij doet dit echter vooral met het oog op het terugdringen van het begrotingstekort via lagere collectieve uitgaven. Anderen betogen daarentegen dat loonmatiging het voorzichtige economische herstel in de kiem smoort en dat het om meerdere redenen op dit moment niet de oplossing is voor de economische problemen waar Nederland mee kampt (Stegeman en Van de Belt, 2012; Fransman, 2012).

Een reden om tegen loonmatiging te zijn is dat dit de toch al kwakkelende consumptie verder onder druk zet. Consumenten hebben de afgelopen jaren al veel aan koopkracht ingeleverd en de werkloosheid stijgt. Verder is loonmatiging niet nodig gezien de goede concurrentiepositie van het bedrijfsleven. Het overschot op de lopende rekening kwam in het eerste kwartaal van 2013 uit op 15% van het BBP. Dat is het hoogste niveau ooit door DNB gemeten. De arbeidsinkomensquote van de marktsector, i.e. het deel van het inkomen dat toevloeit aan de productiefactor arbeid, kwam in 2012 uit op 80,4. Dat is een flink stuk lager dan in het begin van de jaren tachtig.

Om de gevolgen van loonmatiging te laten zien rekenen we een scenario door waarin tot eind 2014 geen loonstijging in de markt- en overheidssector zou plaatsvinden. Hierbij gaan we ervan uit dat de door het CPB veronderstelde stijging van de contractlonen van 1,5% in 2013 en 2% in 2014 uitblijft. In het scenario van loonmatiging valt de krimp van het consumptievolume in 2013 en 2014 gemiddeld 0,5%-punt hoger uit dan in het basisscenario. Naast het negatieve koopkrachteffect ontstaat wel een bescheiden positief effect op de werkgelegenheid. Echter, door de daling van de belastinginkomsten op korte termijn kan de overheid in zo’n scenario ook weer gedwongen worden extra te bezuinigen. En als dat in de vorm van lastenverzwaring gaat, dan betekent dat een verdere daling van het volume van de particuliere consumptie. Vanwege modelbeperkingen moet dit echter gezien worden als een ruwe (‘back on the envelope’) benadering. Duidelijk is wel dat de consumptie nog eens extra onder druk kom te staan als loonmatiging zou plaatsvinden.

Conclusie

Voor een robuust economisch herstel is het aanzwengelen van de consumptiemotor haast onontbeerlijk. De verwachtingen voor de komende jaren, met dalende koopkracht en stijgende werkloosheid en woningprijzen die nog steeds onder druk staan, zijn daarbij niet geruststellend. Stabilisatie van de woningprijzen kan wel helpen de consumptiedaling iets te verminderen. Maar wat daarbij veel belangrijker is, is een toename van het besteedbaar inkomen. Dit betekent dat sociale partners en regering moeten afzien van loonmatiging en verdere lastenverzwaringen. Duidelijkheid daarover kan de consumptiedaling stoppen en betekent dat we eindelijk kunnen beginnen met een afbouw van de private schulden.

Referenties

Barrell, R. en P.E. Davis (2007), Financial Liberalisation, Consumption and Wealth Effects in 7 OECD Countries, NIESR Discussion Paper No. 247

Campbell, J. en G. Mankiw (1989), Consumption, Income and Interest Rates: Reinterpreting the Time Series Evidence, in: Blanchard, O. en S. Fischer, eds., NBER Macroeconomics Annual 1989, Vol. 4, NBER.

BZK (2012), WoON 2012: Wonen in ongewone tijden, Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

CPB (2013), Centraal Economisch Plan 2013, Den Haag: Centraal Planbureau

DNB (2013), Economische ontwikkelingen en vooruitzichten, juni 2013/nr. 5, Amsterdam: De Nederlandsche Bank

Fransman, R. (2012), Nederland snakt naar loonstijging, Mejudice, 22 november 2012

IMF (2012), Dealing with household debt, Word Economic Outlook 2012, Washington: International Monetary Fund

Jong, J. de (2011), De consumptievergelijking in SAFFIER II, Achtergronddocument bij: SAFFIER II (CPB Document 217), Den Haag: Centraal Planbureau

Modigliani, F. en R. Brumberg (1954), Utility Analysis and the Consumption Function: An Interpretation of Cross-section Data, in: K. Kurihara, ed., Post-Keynesian Economics. New Brunswick.

NIESR (2013), National institute Global Economic Model,

Sarantis, N. en C. Stewart (2003), Liquidity constraints, precautionary saving and aggregate consumption: an international comparison, Economic Modelling 20(6), 1151-1173

Stegeman, H.W. R. Van de Belt (2012), De loonmatigingsverslaving, Rabobank Special, juni 2012

Stegeman, H.W. en S. Kamalodin (2013), Mind the fiscal speed limit, Rabobank Special, 22 februari 2013

Gerelateerde artikelen

Volledig artikel
© copyright 2024 Mejudice
Privacybeleid Voorwaarden voor gebruik