Back

Artikel

Home

Commissie-De Wit moet lessen uit de jaren dertig koesteren

17 feb 2010
Onderwerpen: Economisch denken, Financiële markten
Door de Commissie-De Wit wordt nu al de balans opgemaakt hoe we de kredietcrisis moeten evalueren. Naar de mening van de Utrechtse econoom Keizer kan men het beste nog iets verder in de tijd kijken en bedenken welke lessen economen en politici van de jaren dertig leerden.

Dominantie

In de jaren dertig waren er levendige debatten in de economische wetenschap. De crisis had een einde gemaakt aan de neoklassieke dominantie, zonder dat deze bij het oud vuil was gezet. Dit pluralisme in de wetenschap heeft tot aan de tweede helft van de jaren tachtig geduurd. Vanaf die tijd is het neoklassieke denken opnieuw gaan overheersen, en zijn andere benaderingen gemarginaliseerd. Dit heeft zijn weerslag gekregen op de zo gewenste heterogeniteit in benaderingen in de bestuurskamers en stafbureaus van bedrijven en overheidsinstellingen. Op al die plaatsen is het idee van het zelfreinigend vermogen van markten gaan overheersen. Geen wonder dat de overheid geen probleem zag in de deregulering die in de loop van de jaren tachtig en negentig heeft plaats gevonden. De heersende theorie zegt dat de centrale bank de sector kan en moet beheersen. Dit vonden de mensen van de centrale bank zelf ook. Maar zij vonden ook dat het bankentoezicht niet al te stevig behoefde te zijn vanwege het zelfregulerende vermogen: wie onverstandig beleid voert, wordt overgenomen of gaat failliet, waarbij de ruimte die ontstaat door de beter presterende concurrenten overgenomen wordt.

Nu de commissie-De Wit de verantwoordelijken vraagt om een verklaring van hun gedrag wijst iedereen naar de centrale bank (conform hun theorie) en wijst Wellink van de Nederlandse centrale bank tijdens de ondervraging door de commissie-De Wit naar de Amerikaanse centrale bank: de crisis is in Amerika ontstaan, onder meer door een te ruim monetair beleid.

Debatten in de vorige crisisperiode

Omdat dominantie door één benadering de wetenschappelijke vooruitgang belemmert, is het essentieel om de pluriformiteit te herstellen. Dit kan worden gerealiseerd door de debatten die in de jaren dertig werden gevoerd terug te halen. Een drietal springen eruit.

In de eerste plaats het debat tussen Keynes en Hayek, waarbij laatstgenoemde macro-economie beschouwde als geaggregeerde micro-economie, en depressies nodig vond zodat relatieve prijsverhoudingen kunnen herstellen. Keynes’ benadering van macro-economie is echter heel anders: economieën evolueren en het gedrag van mensen wordt beïnvloed door de fase waarin de economische ontwikkeling zich bevindt. De economie is ingebed in een maatschappelijk kader en op elk moment kunnen er schokken komen van buiten het economische systeem. Iedere actor moet om te overleven voor zichzelf buffers aanleggen om schokken op te vangen – banken moeten daartoe via regelgeving gedwongen worden. In geval van een schok moet de overheid tegengas geven. De les uit dit debat: een econoom zonder gedegen kennis van micro-economie en macro-economie en hun onderlinge relatie, kan niet vruchtbaar in wetenschap en praktijk functioneren.

Het tweede debat was die tussen Robbins en Parsons. Robbins was de filosoof van de neoklassieken, en had betoogd dat de economische wetenschap zich meer bezig moest houden met het economische aspect van het menselijk gedrag dan met de dagelijkse praktijk. Parsons hield Robbins toen voor dat een realistische verklaring van het functioneren van een economie als maatschappelijke sector vereist dat een psychologische en een sociologische analyse moet worden gemaakt die zich lenen voor integratie met de typische economische analyse. Op deze wijze zouden we meer inzicht kunnen krijgen in de irrationaliteit en in de (sub) cultuurvorming die op markten en in organisaties plaats vindt (Keizer, 2009a).

Het derde debat ging tussen Tinbergen en Keynes. Tinbergen trachtte concrete economische processen met behulp van wiskundige relaties te beschrijven. Hij schatte bijvoorbeeld macro-economische investeringsfuncties; één van de meest instabiele functies zoals later bleek. Keynes was het eens met Knight die in het begin van de jaren twintig al had betoogd dat menselijk gedrag zich niet goed leent om met behulp van deterministische systemen begrepen te worden. Onze realiteit moet worden gezien als een open systeem; op elk ogenblik kan er iets onvoorziens gebeuren. Als individuen en organisaties daar geen rekening mee houden, zijn de systemen erg instabiel. De ontwikkelingen in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw toonden zijn gelijk: depressie, sociaal-politieke radicalisering en oorlog.

Lacunes in onze kennis van de economie

Een drietal voorbeelden uit de discussies over de oorzaken van de crisis illustreren mijns inziens heel aardig waar de komende tijd aandacht aan moet worden besteed.

Psychologie van beleid

Op een vraag van de commissie-De Wit waarom Wellink, President van de Nederlandse centrale bank, niet adequaat had ingegrepen, antwoordde Sweder van Wijnbergen: “dat moet je aan een psycholoog vragen”. Maar psychologen houden zich niet bezig met die vragen; al helemaal niet in relatie tot het beleid. Willen economen begrijpen hoe toezichthouders en andere leiders zich feitelijk gedragen, dan zullen ze die analyse van psychologen moeten overnemen die een bijdrage levert aan een verbeterd inzicht in de relatie tussen het beleid en de persoonlijkheid van met name de leiders (Keizer, 2009b).

Sociologie van beleid

Toen Coen Teulings, directeur van het CPB, eenzelfde vraag kreeg voorgelegd, antwoordde hij: “de toezichthouder was ‘ too cosy’ geweest met de gecontroleerden”. Met andere woorden, controleur en gecontroleerden zouden wel eens een groep zijn geworden in de sociologische zin van het woord. Hierdoor zou dan een subcultuur zijn ontstaan met een gemeenschappelijke visie op het functioneren van vrije markten, in dit geval een dagelijks impliciet onderschrijven van het zelfreinigend vermogen van vrije markten. In een dergelijke sfeer wordt het lastig om toch dwingend op te treden.

Verwaarlozing van liquiditeitsrisico

Toen onlangs een ‘ chief risk officer’ en tevens lid van de Raad van Bestuur van een grote bank in Nederland een lezing hield in Utrecht, vertelde hij het gehoor dat zijn afdeling, vlak nadat de crisis was uitgebroken, een grondig onderzoek naar het risico-management had uitgevoerd. Het resultaat: alles was in orde geweest, met uitzondering van het liquiditeitsrisico. Deze was al jarenlang veronachtzaamd geweest.

Als we uitgaan van goed functionerende markten en van de onmogelijkheid van forse macro-economische terugval, is het aanhouden van liquiditeit natuurlijk ook verspilling. Alle andere activa zijn rentedragend, en dus is het beter te lenen op de geldmarkt, dan zelf langdurig interestloos geld aan te houden. Maar in een echte macro-economische visie wordt een ander beeld geschetst. Hier wordt uitgegaan van het bestaan van fundamentele onzekerheid. Dit betekent dat zich op elk ogenblik een ontwikkeling kan voordoen die niet te voorzien is: geruchten over een ophanden zijnde atoomaanval van Iran op Israël bijvoorbeeld. Dit houdt in dat iedereen altijd uit voorzorg buffers moet aanhouden van een niet te berekenen omvang. Vanwege de irrationaliteit van mensen hebben we echter systemen van sociale en politieke controle nodig om mensen hiertoe te dwingen (Kregel, 2010).

Publiek leiderschap en pluralisme

In navolging van de debatten in de jaren dertig moeten de wetenschappers weer de meest basale vragen aan de orde stellen. Maar het belangrijkste voor de komende tijd concentreert zich rond twee punten. Voor wat betreft de financiële crisis moet het Ministerie van Financiën en de Tweede Kamer leren dat ze nooit meer de regie uit handen geven: we leven ten slotte in een democratie (Keizer, 1992).De ideologie van de toekomst mag niet meer gedomineerd worden door één principe. Een levende democratie vereist een permanent en open debat, in de wetenschap en in de praktijk van het economische handelen. Alleen dan kunnen we op rationele wijze de kwaliteit van ons werk systematisch verhogen (Habermas 1990).

Referenties:

Habermas, J., (1987), Theory of Communicative Action, vol.2, Cambridge Polity Press.

Keizer, P.K., (1992), Wat gaan we de komende jaren doen? Maandschrift Economie, jaargang 61, oktober, 1997.

Keizer, P.K., (2009a), Financiële wereld behoeft Parsonsiaanse analyse, Economisch-Statistische Berichten, 94 (4571), 30 oktober, 2009.

Keizer, P.K. (2009b), Leadership in times of crisis, www.pietkeizer.nl

Kregel, J., (2010), On the natural instability of financial markets, in:Keizer, P.K., H. Schenk (eds.), The Political Economy of Financial markets, Edward Elgar, forthcoming.

Gerelateerde artikelen

Volledig artikel
© copyright 2024 Mejudice
Privacybeleid Voorwaarden voor gebruik