The Fountainhead
Recent bezochten mijn goede vriend Theo en ik de voorstelling The Fountainhead naar het boek van Ayn Rand. Het stuk werd uitgevoerd door
Toneelgroep Amsterdam. In weerwil van de goede kritieken zijn wij in de pauze vertrokken. Wie het boek enige keren heeft gelezen en daarin de rijkheid aan
ideeën heeft gelezen, trekt vermoedelijk dezelfde conclusie. Het toneelstuk bleek een eenvoudige samenvatting met acteurs die niet in de schaduw stonden
van de beelden van de hoofdpersonen die ik aan mijn lezing van het boek had overgehouden.
Rand, die in 1905 was geboren in Riga en in 1925 naar de VS emigreerde, publiceerde haar boek in 1943. The Fountainhead bevat een vurig pleidooi voor de
individualiteit en schetst uitvoerig de gevaren van het collectivisme, dat mensen reduceert tot tweedehandsjes. Daarmee doelt zij op het gebrek aan
oorspronkelijkheid en onafhankelijkheid bij de mens. De tweedehands mens is verworden tot een inhoudsloos weekdier dat volledig leeft voor en door anderen.
Rand’s betoog past goed in het tijdsbeeld dat met literaire en academische kanonnen, zoals Huxley (1932), Hayek (1944), Popper (1945) en Orwell (1949) een
continue aanklacht inhoudt tegen de gevaren van het collectivisme.
Rand doet echter meer. Zij verbeeldt de menselijke vrijheid en creatie in de persoon van Howard Roark, een architect die genoeg heeft aan zichzelf. Roark
trekt zich niets aan van bestaande tradities en conventies. Zijn ontwerpen zijn een uitdrukking van zijn eigen individualiteit, die zover gaat dat hij
zijn, door anderen uitgevoerd en misvormd, ontwerp van een sociaal huisvestingsproject vernietigt. Hij wenst geen concessies te doen aan de
oorspronkelijkheid van zijn schepping. Het hoeft geen betoog dat Roark zich met zijn denkbeelden, zijn ontwerpen en de uitvoering daarvan, volledig buiten
de architectengemeenschap heeft geplaatst. Niets kan hem echter minder verontrusten. Hij is niet afhankelijk van het oordeel van zijn collega’s, noch heeft
hij enige belangstelling voor hun op kopieergedrag geënte bouwstijlen: het kopiëren van ontwerpen uit de oudheid, maar bovenal het kopiëren van elkaar.
Roark stelt daar een rationele bouwstijl tegenover die louter is gereduceerd tot het functionele karakter van het gebouw.
Wetenschap als nabootsing
Onwillekeurig moest ik denken aan ons eigen gedrag als economisch wetenschappers. Hoeveel van ons werk is geleend van of gebaseerd op het werk van anderen?
Hoe oorspronkelijk zijn wij? Wie vaststelt hoe de wetenschap de prestaties van haar beoefenaren beoordeelt, krijgt toch ernstig het gevoel dat
oorspronkelijkheid het heeft afgelegd tegen cliques, clans en conformisme. Wat telt is de publicatie in een A-tijdschrift. De rest doet er niet toe. Die
publicatie komt er alleen als de auteur uitgebreid de hele literatuur – lees zijn collega’s – citeert, om vervolgens daar een kleine stukje aan toe te
voegen. Referentie- en citatie-indexen zijn dan ook de instrumenten bij uitstek om de waarde van een wetenschapper te bepalen. Niet de oorspronkelijkheid
van de gedachte.
Een tweede veld waarop oorspronkelijke wetenschap sneuvelt is dat van het multidisciplinaire onderzoek. Deze wordt beoefent aan de randen van bestaande
gemeenschappen. Wetenschappers die op de grenzen van disciplines opereren en daarmee vaak vernieuwend zijn, hebben vaak de grootste moeite om hun werk
gepubliceerd te krijgen. Ze zijn te onafhankelijk en passen niet in de ene gemeenschap, noch in de andere. Daar hebben we een mooie wetenschappelijke term
voor bedacht: boundary roles (Aldrich en Herker, 1977).
Een derde terrein waarop eigenzinnige wetenschappers ten onder gaan is dat van het onderwijs of de publiekseducatie. Een prachtig voorbeeld vormt de
Groningse hoogleraar Trudy Dehue. Volgens het Politbureau van het wetenschappelijk onderzoek voldoet haar werk niet aan wetenschappelijke standaarden. Zij
schrijft kritische boeken over wetenschapsonderzoek en wetenschapsfilosofie, zoals De depressie epidemie (2008) en Betere mensen (2014).
Daarmee verheldert zij zeer relevante debatten over onder meer depressie en ADHD voor een breed publiek. Voor de universitaire visitatiecommissies tellen
boeken echter niet. Dat geldt ook voor het geven van goed onderwijs. In de wetenschap gaat het maar om één ding: de collegiale erkenning die wordt
verkregen door het hiërarchische systeem van peer-reviewed wetenschappelijke tijdschriften. Een grotere mate van afhankelijkheid is nauwelijks denkbaar.
Gelukkig dat Dehue – daarbij gesteund door haar eigen universiteit – zich daar niets van aantrekt en gewoon doorgaat met het onderzoek dat zij relevant
acht. Niet vanuit een streven naar publieke erkenning maar vanuit een inhoudelijke belangstelling en een gevoel van noodzaak. De Groningse hoogleraar is
duidelijk geen tweedehandsje.
Roarkness
Toch mis ik iets in The Fountainhead. Roark is in Rand’s wereld een ideaaltype en dat geldt ook voor zijn grote opponent, Ellsworth Toohey – al
komt de laatste in de werkelijkheid nog wel eens voor. Degene die nog het dichtst bij alledaagse mensen komt is het tweedehandsje Peter Keating. Maar dit
weekdier is zo totaal gespeend van elke vorm van zelfrespect en ruggengraat, dat hij een karikatuur wordt. Zeker, er zijn maar weinig Howard Roarken in
onze samenleving. Dat wil echter niet zeggen dat er niet een groter aantal mensen rondloopt dat een zekere mate van ‘Roarkness’ aan de dag legt. Trudy
Dehue is daarvan een goed voorbeeld. Ik ben ervan overtuigd dat in alle sectoren van ons bestaan oorspronkelijke mensen rondlopen die hun eigen pad volgen.
Zij geven uitdrukking aan hun eigen individualiteit, zonder dit tot in het absolute door te trekken. Het oog blijft gericht op de ander, zonder afhankelijk
te worden van de erkenning van die ander om betekenis te geven aan het leven. De vraag komt dan op: hoeveel Roarkness heeft u in u?
Referenties
Ayn Rand, 1943, The Fountainhead, Bobbs-Merrill Company, Indiana.
Karl Popper, 1945, The open society and its enemies, Routledge, Londen.
Friedrich A. Hayek, 1944, The road to serfdom, Routledge, Londen.
Aldous Huxley, 1932, Brave new world, Chatto & Windus, Londen.
George Orwell, 1949, 1984, Secker & Warburg, Londen.
Trudy Dehue, 2008, De depressie epidemie, Atlas-Contact, Amsterdam.
Trudy Dehue, 2014, Betere Mensen, Atlas-Contact, Amsterdam.
Howard Aldrich
en Diane Herker, 1977, “Boundary Spanning Roles and Organization
Structure”, in Academy of Management Review, vol. 2 no. 2 217-230