Back

Artikel

Home

Banken blijvend voorzichtiger met zakelijk krediet

3 sep 2010
Onderwerpen: Financiële markten
Op het moment dat de kredietcrisis uitbrak zijn banken niet alleen hun hypotheekklanten maar ook hun zakelijke klanten strenger gaan screenen en monitoren, stellen economen Ralph de Haas en Neeltje van Horen. Deze ‘nieuwe strengheid’ is vooral merkbaar bij relatief intransparante leningen en begon al vòòr het faillissement van Lehman Brothers en de wereldwijde economische neergang. Het striktere kredietbeleid van banken droeg bij aan de scherpe afname in zakelijk krediet tijdens de latere fase van de crisis en lijkt blijvend te zijn.

Syndicaatleningen en ‘skin in the game’

De kredietcrisis vond zijn oorsprong in de Amerikaanse markt voor rommelhypotheken; een markt waar bancaire kredietstandaarden – het screenen van nieuwe en het monitoren van bestaande klanten – sterk waren versoepeld (Keys e.a., 2010). In een recent working paper analyseren we of, toen in de zomer van 2007 de hypotheekverliezen in de VS boven water kwamen, banken hun screening en monitoringstandaarden verscherpten (De Haas en Van Horen, 2010). Om deze vraag te beantwoorden bestuderen we veranderingen in de markt voor syndicaatleningen. De structuur van banksyndicaten reflecteert namelijk het belang dat banken hechten aan het screenen en monitoren van klanten (Sufi, 2007). Enige achtergrond over syndicaatsleningen zal dit verduidelijken.

Een syndicaatlening wordt verstrekt door een groep van financiële instellingen (het syndicaat) aan een bedrijf. Een syndicaat bestaat gewoonlijk uit twee lagen: arrangers en participanten. De arrangers zijn de seniore groep en onderhandelen met het bedrijf over de leningvoorwaarden. Ze houden niet de hele lening op hun eigen balans maar proberen meestal een groep junior banken in het syndicaat op te nemen: de participanten. Participanten hebben een relatief passieve rol: ze ‘kopen’ een stuk van de lening maar zijn niet betrokken bij het organiseren van de lening of bij het screenen en monitoren van het bedrijf. Participanten gebruiken arrangers kortom als ‘delegated monitors’. Een nadeel hiervan is dat arrangers minder geprikkeld worden om de klant goed te screenen en monitoren. Om dit ‘agency’ probleem op te lossen, kunnen arrangers beloven een voldoende grote portie van de lening op hun eigen balans te houden, de zogenoemde retentiegraad. Dergelijke ‘skin in the game’ zorgt ervoor dat de arrangers het bedrijf goed in de gaten blijven houden. We verwachten daarom dat indien participanten aan het begin van de crisis bezorgder werden over het screenen en monitoren van bedrijven, dit tot uitdrukking is gekomen in een significante toename van de gemiddelde retentiegraad.

Door een groot deel van iedere lening door te spelen aan participanten, belasten arrangers hun eigen balans zo min mogelijk. Zo kunnen ze meer leningen syndiceren en meer commissies verdienen. Wanneer arrangers – gegeven een beperkte hoeveelheid eigen kapitaal – van iedere lening veel moeten aanhouden (hoge retentiegraad) kunnen ze dus relatief weinig leningen structureren en zal het zakelijk kredietaanbod relatief laag zijn. Grafiek 1 laat inderdaad zien hoe aan het begin van de crisis een scherpe toename in de gemiddelde retentiegraad samenviel met een sterke afname in de zakelijke kredietverlening.

Banken zijn voorzichtiger geworden

Onze econometrische analyse laat zien dat zelfs wanneer we rekening houden met de invloed van veranderingen in interbancaire liquiditeit en in de risico’s van bedrijven, de uitbraak van de crisis tot een sterke toename heeft geleid van het leningpercentage dat arrangers op hun eigen balans moeten houden (de retentiegraad). Deze toename vond al plaats aan het begin van de crisis – voordat Lehman Brothers failliet ging en de wereldwijde recessie inzette – en blijkt persistent te zijn.

Als volgende stap testen we in het paper of de retentiegraad met name toenam voor leningen gekenmerkt door een grote ‘informatieasymmetrie’ tussen het bankensyndicaat en het bedrijf waaraan krediet werd verstrekt. We verwachten dat banken voornamelijk nerveus werden om geld uit te lenen aan intransparante bedrijven waarover weinig harde informatie beschikbaar was. Op vergelijkbare wijze verwachten we dat indien er informatie-asymmetrieën bestaan binnen het syndicaat – tussen de arrangers enerzijds en de participanten anderzijds – dit ook tot een grotere toename heeft geleid in de retentiegraad.

In lijn met deze verwachtingen vinden we dat de retentiegraad significant sterker is toegenomen wanneer informatieasymmetrieën groot waren. Tabel 1 laat de omvang zien van een aantal van de statistisch significante verschillen die we in ons paper beschrijven. Zo geldt dat de retentiegraad voor leningen aan nieuwe klanten met bijna 11 procent toenam, maar dat de retentiegraad voor klanten die al eerder op de syndicaatmarkt hadden geleend (gemiddeld 2,5 eerdere leningen) slechts met 7.6 procent hoefde toe te nemen. De vereiste toename in de retentiegraad was nog veel kleiner in het geval dat de arrangers of de participanten al eerder aan een bepaald bedrijf krediet hadden verleend (of in het geval dat banken al ervaring hadden opgebouwd met kredietverlening aan bedrijven in dezelfde economisch sector of in hetzelfde land). Ten slotte vinden we dat ervaren arrangers hun retentiegraad minder hoefden toe te laten nemen. Geleidelijk opgebouwde reputatie heeft de toename van crisisgerelateerde vertrouwensproblemen binnen bankensyndicaten binnen de perken gehouden.

Nieuwe strengheid lijkt vooralsnog permanent

We tonen aan dat transparante bedrijven, ervaren participanten, en arrangers met een goede reputatie allemaal hebben bijgedragen aan het binnen de perken houden van de benodigde correctie in de screening en monitoringintensiteit tijdens de crisis. Dit sterke verband tussen de mate van informatieasymmetrie en de toename in retentiegraad onderstreept dat de algemene toename in de retentiegraad, en de daaropvolgende afname in de zakelijke kredietverlening, in ieder geval voor een deel is veroorzaakt door een strengere houding van banken. Voor zover dit het omslaan van een pre-crisis trend van laksere kredietstandaarden weerspiegelt, betekent dit dat de aanhoudende terughoudendheid van banken om nieuw krediet te verstrekken vrij persistent kan zijn, zelfs wanneer de financieringsmogelijkheden van banken zelf geleidelijk weer ruimer worden.

Onze resultaten houden ook verband met het huidige debat over minimum ‘skin in the game’ vereisten voor banken die leningen securitiseren. In juli 2009 heeft het Europees Parlement de Capital Requirements Directive aangepast door een 5 procent retentiegraad voor securitisaties te verplichten. In mei 2010 heeft de Amerikaanse Senaat de Financial Reform Bill goedgekeurd, waarin soortgelijke regulering wordt aangekondigd. Eerdere plannen om niet alleen voor securitisaties maar ook voor syndicaatleningen minimum retentiegraden in te stellen zijn voorlopig van de baan.

Op het eerste gezicht lijken onze resultaten te bevestigen dat door regulering afgedwongen retentiegraden niet nodig zijn voor syndicaatleningen. We vinden immers een aanzienlijke en door de markt zelf afgedwongen toename in de retentiegraad sinds het begin van de crisis. Bezorgde participanten die betere screening en monitoring willen, zijn in staat gebleken om zonder regulering corrigerend op te treden. En hoewel de syndicaatmarkt flink is gekrompen, is deze niet ingestort. Dit in tegenstelling tot de securitisatiemarkt waar de link tussen de originator en de uiteindelijke investeerders te zwak was geworden om nog corrigerend (en collectief) optreden mogelijk te maken.

Minimum retentiegraad moet nieuwe excessen voorkomen

Wanneer de markt voor syndicaatleningen echter weer op gang komt, en financiële instellingen opnieuw stevig met elkaar gaan concurreren om te kunnen participeren in (overboekte) leningen, zal de druk op arrangers om genoeg van iedere lening aan te houden, weer langzaam afbrokkelen. Zonder de introductie van een vorm van verplichte minimum retentiegraden voor syndicaatleningen bestaat het risico dat oude praktijken uiteindelijk weer de kop zullen opsteken. Dit zal vooral het geval zijn indien de secundaire markt voor syndicaatleningen, waar zowel arrangers als participanten hun aandeel in leningen gemakkelijk kunnen verkopen, weer opleeft. Om een negatieve impact van het verkopen van leningen te voorkomen, zouden arrangers verplicht kunnen worden om dat deel van een lening dat ze oorspronkelijk aanhielden bij het opzetten van de lening, ook op de eigen balans te blijven houden tijdens de looptijd van de lening. Een dergelijk vereiste kan door regelgeving worden afgedwongen, maar participanten zouden ook zelf vaker een doorverkoopverbod in de leningdocumentatie kunnen eisen.

Referenties:

De Haas, R.T.A. en N. Van Horen (2010), The crisis as a wake-up call. Do banks tighten screening and monitoring during a financial crisis? DNB Working Paper No. 255 / EBRD Working Paper No. 117, Amsterdam/London.

Keys, B.J., Mukherjee, T., Seru, A. en V. Vig (2010), “Did securitization lead to lax screening? Evidence from subprime loans”, Quarterly Journal of Economics 125, 307-362.

Sufi, A. (2007), “Information asymmetry and financing arrangements: Evidence from syndicated loans”, Journal of Finance 62, 629-668.

Een langere versie van dit artikel is eerder in het Engels verschenen als ‘The crisis as a wake-up call’, Vox, 25 augustus 2010.

Gerelateerde artikelen

Volledig artikel
© copyright 2024 Mejudice
Privacybeleid Voorwaarden voor gebruik