Back

Artikel

Home

Arme landen krijgen nog de grootste klap van de kredietcrisis

17 sep 2009
Onderwerpen: Financiële markten, Ontwikkelingseconomie
De financiële crisis leidt wereldwijd tot het opdrogen van kapitaalstromen. Westerse investeerders houden de hand op de knip, waardoor ook de investeringen naar ontwikkelingslanden opdrogen. De Global Association of Financial Institutions voorspelt dat banken in 2009 ruim $90 mrd zullen repatriëren, terwijl zij in 2007 nog $400 mrd uitleenden aan ontwikkelingslanden. Deze omslag heeft grote gevolgen in landen die gekenmerkt worden door een kleine interne financiële markt.

Crisis treft ontwikkelingslanden hard

Voor de armste landen bestaat een belangrijke bron van inkomsten uit buitenlandse hulp. Helaas hebben donoren in rijke landen te maken met uit de hand lopende begrotingen door de krimp van hun economieën. Dat belooft weinig goeds voor hulpgelden, met name wanneer deze afhangen van het bruto binnenlands product (bbp). Ook de stroom van zogenoemde ‘remittances’, geld dat wordt overgemaakt door in het buitenland werkende familie, wordt steeds kleiner met het stijgen van de werkloosheid in westerse landen. Daarnaast zijn veel ontwikkelingslanden afhankelijk van de export van grondstoffen. De prijzen van olie, metalen en andere grondstoffen zijn fors gekelderd nu de mondiale vraag is verdwenen. De soms zeer grote afhankelijkheid van grondstoffen betekent ook dat overheidsfinanciën op en neer bewegen met de prijs van grondstoffen: neerwaarts in een tijd dat juist fiscale stimulansen nodig zouden zijn.

Vloek van natuurlijke rijkdom

Ondanks dat grondstoffen enorme inkomsten kunnen genereren, worden deze lang niet altijd ingezet voor verstandige investeringsprojecten. Corruptie en slechte instituties zorgen er voor dat arme landen grote moeite hebben nationale reserves op te bouwen met hun grondstoffeninkomsten, zoals Noorwegen dat wel doet. Het snel stijgen van de prijs leidt eerder tot een korte inefficiënte hausse van uitgaven en investeringen en appreciatie van de wisselkoers, te niet gedaan door de onvermijdelijke val van de grondstofprijs. Zulke volatiliteit en grote onzekerheid verergeren als een land door financiële onderontwikkeling zich niet weerbaar kan opstellen, en zijn uiteindelijk desastreus voor de economische groei. De volatiliteit komt bovenop de onbetrouwbaarheid van kapitaalstromen en investeringen in het algemeen. Dit is vooral een probleem voor Sub-Sahara Afrika.

Globalisering is een zegen geweest voor bijvoorbeeld de Aziatische tijgers, maar nu de mondiale vraag verdwenen is, zullen ook vele exporteurs in deze landen de gevolgen merken. Een uitzondering wordt wellicht gevormd door export van zeer lage waarde, zoals kleding, omdat consumenten goedkopere producten gaan kopen. In ontwikkelingslanden kan dat extra hard aankomen doordat zij minder diverse economieën hebben en ook nog eens een kleine interne markt. Dat maakt hen bijzonder gevoelig voor externe schokken.

Geen buffers voor stimulans

Het macro-economische beleid in veel ontwikkelingslanden was de laatste jaren beter dan voorheen, en beter dan aan het begin van andere crises, zoals de Aziatische crisis. Toch hebben deze landen veel minder mogelijkheden om geld te lenen om de crisis het hoofd te bieden. Fiscale stimulansen zoals op grote schaal uitgevoerd door westerse landen en landen met flinke nationale reserves zoals China zijn voor de meeste ontwikkelingslanden veel duurder doordat zij een veel hogere rente moeten betalen op staatsleningen. Buffers tegen vraaguitval, gefinancierd door fiscaal beleid, liggen daardoor al snel buiten bereik.

Bestrijding broeikaseffect

De groene en industriële revoluties van de aflopen eeuwen hebben een spectaculaire groei van het nationale inkomen teweeggebracht. Dit resulteerde in een enorme groei van de wereldbevolking en een ongeëvenaarde groei van het inkomen per hoofd van de bevolking. Sinds 1750 is de bevolking én productie per persoon vertienvoudigd. De economische activiteit op onze planeet is dus sinds 1750 verhonderdvoudigd. Dit leidt tot een enorme stijging van de milieudruk. Demografen voorspellen dat de wereldbevolking de komende veertig jaar groeit van 6,6 miljard naar meer dan negen miljard. De druk op het milieu en het klimaat is nog nooit zo groot geweest als nu en de komende decennia zal de milieudruk nog veel meer toenemen. Zo zal de concentratie van CO2 in de atmosfeer verdubbelen. Het probleem is echter niet dat fossiele brandstoffen opraken. Er is genoeg steenkool. De uitdaging is om het broeikaseffect, veroorzaakt door verbranding van fossiele brandstoffen, te beperken terwijl de wereldeconomie de komende veertig jaar ten minste zal verzesvoudigen.

Verschuiving economische macht naar Azië

De wereld verandert ook in andere opzichten snel. Het gros van de wereldbevolking woont niet meer op het platteland maar in de steden. Deze steden liggen voornamelijk aan de kust: een steeds risicovollere locatie vanuit het oogpunt van het klimaat gezien. Het inkomen per wereldburger groeit snel, maar de kloof tussen het rijke westen en het gros van de rest wordt steeds kleiner. Het gevolg is dat het centrum van de economische macht langzaam verschuift van de VS naar China en India. Zo woonde in 1950 een derde van de wereldbevolking in de rijke landen en nu is dat minder dan een zesde. Buiten deze economische machtsgebieden ligt Afrika. In tegenstelling tot India, heeft het geen toegang tot grote rivieren en havens en moet het doen met een ondermaats spoor- en wegennetwerk. Zo komt Afrika niet voor op de top-20 van grootste containerhavens in de wereld. Economisch gezien ligt Afrika ver van de rest van de wereld. De lage inkomsten uit export betekenen dat Afrika de middelen ontbeert om hoogwaardige technologie en kapitaalgoederen te importeren. En de olie-inkomsten leveren te vaak de brandstof voor oorlog, staatsgrepen en corruptie.

Voedselcrisis

In februari 2008 ontstegen voedselprijzen het historisch record van 1973, maar al in 2005 stegen de prijzen boven het 40-jarig gemiddelde uit. Daarmee was de voedselcrisis al een feit voordat subprime hypotheken een bekend begrip werden. Vooral ontwikkelingslanden voelen de gevolgen van hoge voedselprijzen. Ook nu nog zijn de prijzen ruim anderhalf keer zo hoog als het 40-jarig gemiddelde en in tegenstelling tot lokale mislukte oogsten worden de effecten nu wereldwijd gevoeld. Het gevolg is dat miljarden mensen minder gaan eten en ondervoed raken, hetgeen tot gevolg heeft dat ze vatbaarder worden voor ziekte en dat ze hun kinderen niet meer naar school sturen. In meerdere landen leidde dit tot voedselrellen.

De groene revolutie in Azië in de jaren zeventig voorkwam grote voedselschaarste, maar de bevolking is blijven groeien waardoor een tweede groene revolutie nodig is. Preciezer gezegd moet het niveau van investeringen in landbouw drastisch worden verhoogd, met name in Afrika. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het continent profiteert niet van de groei van de wereldeconomie en kampt met corruptie en disfunctionele instituties. Bovendien heeft slechts 4% van het Afrikaanse platteland toegang tot irrigatie. Afrika is te arm om te sparen en dus te arm om te investeren in onderwijs, infrastructuur, basale gezondheidsvoorzieningen en landbouw.

Volgens de Zweedse hoogleraar Göran Djurfeldt is het aan het Afrikaanse overheidsbeleid te wijten dat aan het klimaat en omstandigheden aangepaste zaadsoorten niet met evenveel enthousiasme zijn ingevoerd als in Azië het geval was. Uitzonderingen daargelaten, zagen overheden de verspreiding van zaden en meststoffen eerder als een manier om politieke invloed te verwerven dan om voedselproductie te verhogen. In Nigeria kwamen kredieten en subsidies niet bij boeren terecht en in Ethiopië is het wegennetwerk zo versnipperd dat overschotten aan een kant van het land de tekorten door de droogte van 2001 aan de andere kant van het land niet konden aanvullen. Zelfs nationale voedselhandel, het grootste deel van alle handel in voedsel, kampt met grote obstakels.

Andere redenen zijn gebrek aan kennis en risico aversie waardoor gekozen wordt voor voorspelbaardere gewassen met lagere opbrengst en gebrek aan kredieten. Mogelijk is onderwijs ook niet specifiek gericht op het overbrengen van landbouwkennis. Vervolgens kan het voorkomen dat ondanks hoge afzetprijzen voor voedsel de productie van voedsel juist afneemt, zelfs als op papier toch winst gemaakt zou kunnen worden. De reden is dat meststoffen nu gekocht moeten worden, terwijl de opbrengst in de toekomst ligt. Zonder overbruggingskrediet blijkt de investering niet mogelijk en kredieten zijn haast niet voorhanden voor veel arme boeren. Bovendien is door bevolkingsgroei de gemiddelde omvang van het land van kleine boeren steeds kleiner geworden. Dat is een nadeel bij het verkrijgen van leningen. Eigenlijk zou een hoge prijs automatisch moeten leiden tot meer investeringen en verhoogd aanbod. Maar in veel ontwikkelingslanden is dat niet het geval zo blijkt uit onderzoek.

Internationale voedselmarkt faalt

Een ander obstakel vormt het gebrek aan stabiele en voorspelbare prijzen door het niet functioneren van internationale voedselmarkten. Een onderdeel daarvan heeft, onbedoeld, het effect dat prijspieken en -dalen versterkt worden. Sommige voedselexporterende landen leggen uitvoerbeperkingen op in reactie tot stijgende voedselprijzen, zodat binnen het eigen land de prijzen laag gehouden kunnen worden. Het gevolg is dat prijzen voor importerende landen alleen maar verder stijgen terwijl de prikkel voor boeren in exporterende landen om te investeren in hogere productie wordt weggenomen. In een poging om binnenlandse ongelijkheid en sociale onrust te voorkomen zijn importerende landen op hun beurt zo ver gegaan dat zij lonen snel lieten stijgen en voedselsubsidies verhoogden.

Over het algemeen heeft het complexe stelsel van subsidies en importbeperkingen in de wereld een verstorende werking op de prijs en op de prikkels om over te gaan tot hogere investeringen. Strategische nationale belangen leiden daardoor tot een verdelingsprobleem en hoge inflatie. Er is misschien genoeg voedsel, maar vraag en aanbod kunnen elkaar niet bereiken. Zulke handelsrestricties leiden er al snel toe dat tekorten ontstaan in het land met lager inkomen per hoofd. Ook binnen landen bestaat een breed scala aan subsidies en prijscontroles waardoor gewone marktprikkels niet langer van toepassing zijn.

In een westers land bestaat de mogelijkheid om zonder al te veel belemmeringen te lenen, op termijnmarkten contracten af te sluiten, te sparen en corporaties op te richten, waardoor een groot deel van de prijsschommelingen en vraag- en aanbodpieken beter op te vangen zijn. Zulke instrumenten zijn niet of nauwelijks voorhanden in veel ontwikkelingslanden omdat de interne markt voor basale financiële diensten onderontwikkeld is. Prijsschommelingen maken het moeilijker om investeringsbeslissingen te nemen. De prijsprikkels veranderen voortdurend en zijn moeilijk te voorspellen waardoor nieuwe initiatieven al snel in de kiem gesmoord worden. Door dit soort marktfalen zou er een taak weggelegd zijn voor de overheid om investeringen en kredieten aan te zwengelen. Helaas staan in veel ontwikkelingslanden corruptie en zwakke instituties effectief ingrijpen in de weg.

En het is niet eens hun schuld

Al deze structurele oorzaken blijven van toepassing en zullen er voor zorgen dat, zodra de mondiale vraag na de crisis weer toeneemt, de prijzen weer snel zullen stijgen. Zolang de crisis duurt, hebben ontwikkelingslanden nauwelijks de financiële mogelijkheden om hervormingen door te voeren noch om investeringen te doen. Het instorten van de wereldhandel verplettert een van de weinige bronnen van inkomsten voor overheden, terwijl deze niet zomaar terug kunnen vallen op een interne markt, op staatsleningen of reserves. Deze landen worden wel voor decennia opgezadeld met torenhoge schulden. De mondiale crisis is daarom vooral een crisis voor de armste landen en het is niet eens hun schuld.

* Dit artikel verscheen eerder op 22 augustus 2009 in Het Financieele Dagblad.

Gerelateerde artikelen

Volledig artikel
© copyright 2024 Mejudice
Privacybeleid Voorwaarden voor gebruik