Back

Artikel

Home

Acemoglu biedt tunnelvisie op instituties en groei

3 nov 2016
Onderwerpen: Economisch denken

Afgelopen jaren kende de wereld van economen een Piketty-rage. Een tweede econoom, wiens naam voortdurend in die wereld rondzingt is die van Acemoglu. Morgen is hij in Nederland om de Tinbergenlezing te verzorgen. Een belangrijke reden om eens zorgvuldig naar zijn analyse te kijken. Volgens de Utrechtse econoom Keizer schort er danig wat aan zijn analyse: Een eenzijdige focus op technologie en een misleidende definitie van cultuur maken dat hij zijn belangrijkste onderzoeksvraag een sterk gekleurd antwoord krijgt.

Instituties en groei

Acemoglu zoekt naar de factoren die doorslaggevend zijn bij de vraag welke landen rijk zijn en door blijven groeien, en welke landen niet en in zijn bestseller Why Nations Fail heeft hij daar uitvoerig verslag van gedaan (Acemoglu en Robinson 2012). De literatuur op dit terrein suggereert drie kandidaten die een antwoord op deze puzzel kunnen geven:

  • Geografische omstandigheden;
  • Heersende cultuur;en
  • Instituties.

De eerste factor wordt door Acemoglu afgewezen, omdat de productiviteit van grond met name door de eigendomsstructuur wordt bepaald. De tweede factor wordt als endogeen ten opzichte van de derde factor beschouwd. Met andere woorden, instituties beïnvloeden de cultuur, en niet omgekeerd. Deze causaliteit wordt afgeleid van de door Acemoglu gehanteerde neoklassieke analyse, welke aanneemt dat iedereen een homo oeconomicus is, en weet dat alle andere mensen dat ook zijn. Ze trachten door permanente vernieuwing van producten en productiemethoden zo goed mogelijk uit de concurrentieslag te komen (Acemoglu 2008). Door de neoklassieke methodologie te hanteren, abstraheert hij van belangrijke fenomenen, zoals irrationaliteit en sociaal conflict. Gedrag is altijd en overal alleen economisch gemotiveerd.

De derde factor wordt door Acemoglu als winnaar uitgeroepen; instituties vormen de sleutelvariabele. In geval van een machtige elite ontstaan extractieve instituties: de massa wordt uitgebuit. In een democratischer orde ontstaan echter inclusieve instituties – democratie biedt de massa mogelijkheden om de macht van de elite te beperken. Hierdoor wordt de rijkdom verdeeld over meer mensen.

De analyse is onrealistisch en inconsistent

Het is opmerkelijk dat Acemoglu de originele institutionele economie totaal negeert, waarbij we moeten denken aan het werk van Veblen, Commons, Clark, Searle and Hodgson. Het probleem is nog erger: noch de gedragseconomie (Kahneman) noch de sociale economie (Sen) noch de economische sociologie (Weber, Parsons, Fligstein, Lenski) worden in beschouwing genomen. Alle concepten die in Acemoglus analyse een belangrijke rol spelen, zijn slecht gedefiniëerd. Hierdoor is het moeilijk betekenis te geven aan zijn beweringen. Bovendien sluit zijn theoretische werk niet aan bij de keuze van de empirische indicatoren.

Alle concepten die in Acemoglus analyse een belangrijke rol spelen, zijn slecht gedefiniëerd. Hierdoor is het moeilijk betekenis te geven aan zijn beweringen.

Als Acemoglu het begrip technologie gebruikt, bedoelt hij β-technologie, ergo de technologie van de exacte wetenschappen. Maar als we stabiele groei willen, zullen we ook op het terrein van de daarmee complementaire α- en γ-technologie vooruitgang moeten boeken. We zullen de kwaliteit van onze kennis van de psychologie moeten verbeteren, om zodoende steeds beter controle te krijgen over de aggressie in onszelf. Sociologie dient voortuitgang te boeken met betrekking tot de controle over onze agressie naar elkaar. De natuurwetenschappen leveren ons toenemende controle over de natuurlijke krachten. Als we ons alleen richten op β-technologie, dan zal de toenemende beheersing van natuurkrachten worden misbruikt door pogingen elkaar te vernietigen, waarbij we uiteindelijk onszelf vernietigen.

Extractieve instituties verwijzen naar monopoloide structuren; structuren welke het mogelijk maken voor de monopolisten om ‘rents’ te innen. Maar wat bedoelt Acemoglu met inclusieve instituties? Heeft hij het over alle mensen, of alleen over zij die over profijtelijke kennis en ervaring beschikken? Zijn analyse geeft geen antwoord op de vraag of een bijstandsuitkering aan een alleenstaande moeder met twee kinderen moet worden beschouwd als ‘knuffelen’ (deze term wordt door Acemoglu gebruikt), of dat het een profijtelijke investering is, die bijdraagt aan lange-termijn economische groei.

Zoals gezegd analyseert Acemoglu het begrip ‘cultuur’ onzorgvuldig. Zelfs eetgewoonten worden in zijn containerbegrip opgenomen. Daarmee maakt hij de term natuurlijk belachelijk. Uit de psychologie en de sociologie weten we dat het bestaan van vele subculturen het menselijk gedrag sterk beïnvloeden. De financiële crisis van 2008 laat dit overduidelijk zien (Keizer, 2015, 2016). Kort samengevat betreft het begrip cultuur de wijze waarop mensen hun situatie ‘framen’. Op basis van de ‘map’ die mensen hebben, leiden ze in een simultaan proces hun doelen en instrumenten af, die geacht worden het leven meer betekenis te geven. Als de instrumenten eenmaal gekozen zijn, zullen ze geleidelijk aan evolueren tot instituties. Met andere woorden, er is een nauwe conceptuele samenhang tussen de begrippen cultuur en institutie.

Vergelijking tussen Zweden en de Verenigde Staten

In een interview dat op de website van ESB is gepubliceerd vergelijkt Acemoglu de instituties van Zweden en de Verenigde Staten met elkaar. Zoals we reeds zagen, gebruikt hij de partiële neoklassieke methodologie. Daar bij negeert hij de psychisch-sociale inbedding, waarin het feitelijke economische proces zich afspeelt. Deze negatie heeft verstrekkende gevolgen voor de wijze waarop mensen hun situatie modelleren, en de wijze waarop ze hun doelen en instrumenten vaststellen. Nochtans doet Acemoglu wel uitspraken over reëel bestaande economieën. Hij noemt de Zweedse economische orde ‘cuddly capitalism’ en de Amerikaanse economische orde ‘cutthroat capitalism’. Vervolgens stelt Acemoglu vast dat de Amerikanen veel meer bijdragen aan de wereldvoorrraad aan technologie dan Zweden, maar dat de Zweden wel veel gebruik maken van die voorraad. Dat noemt hij vervolgens ‘parasitisme’ – een term met een sterk negatieve lading.

Door alleen β-technologie in ogenschouw te nemen, ziet Acemoglu niet dat Zweden (en verscheidene andere Noord-westelijk Europese landen) de afgelopen tachtig jaar veel kennis en vaardigheden heeft ontwikkeld om een samenleving vreedzamer en rechtvaardiger te maken. Deze kennis vormt ook een wereldvoorraad, en de Amerikanen zouden daar gebruik van kunnen maken (‘the advantage of backwardness’ volgens Gerschenkron). Kijken we naar de rangorde van landen met betrekking tot de ‘human development index’ (UNDP), dan zien we dat er een zeer sterke correlatie is tussen een reeks van Noord-westelijk Europese landen en het algemeen welzijn van mensen.

Oordeel

Neoklassieke economie accepteert de orthodoxe economie als theoretische fundering van haar empirisch onderzoek. De constructeurs van de economische orthodoxie – Mill, Menger, Walras, Pareto, Robbins – konden zich daar niet in vinden. Hun constructie weerspiegelt het economische aspect, daarbij twee andere primaire aspecten van menselijk gedrag negerend. Ik heb zelf in een tweetal publicaties (Keizer 2015, 2016) een analyse gemaakt waarin een integratie van deze drie aspecten wordt gemaakt, waardoor een veel realistischer paradigma kan worden geformuleerd. Een dergelijke geïntegreerde context levert een veel betere interpretatie op van de kernbegrippen die Acemoglu in zijn analyse naar voren brengt: cultuur, instituties, technologie.

Een laatste probleem in het werk van Acemoglu is de kloof tussen de theoretische begrippen en hun empirische manifestatie. Orthodoxe economen hebben een taal ontwikkeld, welke zeer krachtig is. Helaas gebruiken de meeste empirisch georiënteerde economen data, welke gebaseerd zijn op een juridische indeling tussen onderneming en gezinshuishouding. Ondernemingen produceren en investeren, terwijl gezinshuishoudingen consumeren. In de reële wereld is dit natuurlijk niet zo. Vrijetijdsbesteding is vaak heel productief, terwijl mensen op het werk nogal eens een keer een lekker dineetje hebben – goed voor de relaties natuurlijk. Gelukkig komen er steeds meer uitzonderingen op deze foute regel – kinderopvoeding is ook werk, bijvoorbeeld. Maar Acemoglu houdt vast aan verouderde en misleindende werk- en denkwijzen. Zijn verkeerde interpretatie van het begrip technologie heeft tot gevolg dat hij zijn belangrijkste onderzoeksvraag - hoe kan een extractieve samenleving omgevormd worden tot een inclusieve samenleving – niet kan beantwoorden. Daar hebben we namelijk de α- en γ-technologie voor nodig!

Referenties:

Acemoglu, D. (2008), Introduction to Modern Economic Growth, Princeton: Princeton University Press.

Acemoglu, D., J.A. Robinson (2012), Why Nations Fail, London, Profile Books Ltd.

Acemoglu, D., J.A. Robinson, Th. Verdier (2012 ), Can’t we all be more like Scandinavians? Asymmetric Growth and Institutions in an Interdependent World, Working Paper 18441, National Bureau of Economic Research. Dit paper verschijnt in 2016 in het tijdschrift ‘The Journal of Political Economy.

Keizer, P. (2015), Multidisciplinary Economics, a Methodological Account, Oxford: Oxford University Press.

Keizer, P. (november 2016), Hoe de crisis het economische denken verandert; rechtse en linkse dogma’s ontrafeld, Amsterdam: Amsterdam University Press.

Gerelateerde artikelen

Volledig artikel
© copyright 2024 Mejudice
Privacybeleid Voorwaarden voor gebruik